websitetemplate.org - australiana
Wie ben ik ? > Boeken > Een stapje in de wereld (2002) > Angstverhalen
 
 

Angstverhalen

 

Angstverhalen






Of hoe onze held een klein heldje blijkt te zijn en zowel bang is op bergen en vulkanen als in het water. Waarom hij nooit meer in een Egyptische taxi wil en van daar ook geen par fum meer wil. Ook nog hoe de kinderen een mummie ontdekten.

En nog veel meer engs…






Reizen is naar jezelf kijken tegen aan andere achtergrond

(Jan Brokken)





Vijf moeilijke telefoontjes


  • In het dorp van Petra, Jordanië staan vier telefoonhokjes waarvan er niet één werkte. Jaak geloofde me niet en dacht dat mijn kaart stuk of op was.

  • In Ulan Bator, Mongolië, probeerden we een uur te bellen zonder resultaat. In ons hotel gaat de ene dag het ene toestel en de andere dag het andere. Telkens met verschillende kaarten

  • In Djenné, Unescostad in Mali zijn er géén hokjes en werkte de enige telefoon in de ‘stad’ niet wegens electriciteitspanne.

  • In Damascus, Jordanië, kocht ik een dure kaart om twee weken weg te kunnen. Bleek ze alleen in de hoofdstad te werken. IK ging er nooit meer terug.

  • In Mount Abu, India, sprong een aap op het aluminiumdak van de telefoonservice waardoor de lijn uitviel en ik de vlucht niet kon herbevestigen.

Waterellende

Australië pocht op het Great Barrier Reef, het grootste ter wereld. Belize daarentegen heeft het langste koraalrif van het Westelijk Halfrond. Wat de Keys in Florida zijn voor het toerisme, voor Hemingway en de filmindustrie is genoegzaam bekend maar van een heel andere orde zijn de Cayes in Belize. Hét paradijs op aarde voor rugzaktoeristen die eventjes weg willen uit een overaanbod aan cultuur, geschiedenis en interessante plaatsen. Luieren, slenteren, rondlummelen, eten en drinken zijn hier de enige doe-woorden die van tel zijn.

Ik hou van het water maar snorkelen is niet de waterspecialiteit waarin ik het meest bedreven ben. Geef me een paradijselijk eiland en ik zal niet nee zeggen tegen en dagje op zee, tegen een beetje waterpret. Een snorkeltrip op Caye Caulker, neer het schijnt aan vande mooiste duikplaatsen ter wereld, is nog net te doen. Het wondermooie Blue Hole is meer voor de geoefende medemensen.

Je kunt zo’n snorkeltrip boeken bij verschillende toeristenbureaus of zelfs bij particulieren maar niet iedereen doet dezelfde route aan, geeft dezelfde voorwaarden of vraagt dezelfde prijs. Soms is de prijs van het snorkelmateriaal inbegrepen, soms is de toegang tot de Reserve niet inbegrepen. Kortom het loont de moeite eventjes rond te lopen om alles op een rijtje te zetten en te vergelijken. De beste deal vonden we bij een organisatie waarvan de gids en begeleider de zeer sympathieke Carlos was, een vluchteling uit Nicaragua. Hij kent zelfs onze beroemdste Belg El Sympatico, Jean-Marie Pfaff en vond het jammer dat België en Honduras…

Met drie lieftallige dames en nog een aantal verwaarloosbare mannen in de boot, vaarden we halverwege de morgen uit. Bij de eerste stop zagen we niets van de ons aangekondigde haaien en staartroggen door het te troebel water. Ik deed zelfs de moeite niet om mijn gerief aan te trekken. Een half uurtje later waren de weersomstandigheden gekeerd en werd het tijd om op zoek te gaan naar de wondere pracht van de zeefauna en –flora.

Ik was de enige die nog nooit zo’n masker en vliezen aan had gehad en sprong net als de anderen in het frisse water. Nee, eigenlijk liet ik me voorzichtjes zakken en ging niet direct kopje onder. Eerste succesje. Ik zwom een beetje verder. So far, so good. Maar bij de eerste poging om iets te zien van de onderwaterwereld liepen bril en pijp vol met het koude, zoute water. Ik zag en hoorde niets meer, kreeg water in de mond, verslikte mij en ging rochelend en hoestend weer naar de oppervlakte. In paniek watertrappelend keek ik rond, zag enkele boten maar kon me met de beste wil van de wereld niet oriënteren. Ik koos de dichtstbijzijnde boot en liet me aan boord hijsen.

Hey man, you don’t look happy,” hoorde ik een mij onbekend iemand zeggen. Ik wilde wel antwoorden maar kon het nog niet, klein beetje in shock zijnde door de paniek. Volledig buiten adem.

I must have missed my boat,” kon ik er uiteindelijk toch uitkrijgen.

Don’t worry,” zei de tweede van de Aussies, “just relax”.

Ze boden me een sigaretje aan en een cola en stelden me op mok, gemak maar toch durfde ik het voorlopig nog niet aan lijn bril terug op te zetten om terug te zwemmen naar onze boot.

Bij de volgende stops ging het al iets beter maar nog niet zoals het hoort.

De tweede stop was aan het Marine Reserve waar mooie koralen en kleurrijke vissen te zien waren. De zee was daar heel wat kalmer en ik durfde toen al wel twee meter ver te zwemmen mét bril. De lunchpauze op Ambergris Caye duurde veel te lang en iedereen verlangde alweer naar het water. De derde en laatste stop was bij een scheepswrak waarin en waarrond schitterende vissen zwemmen. De stoutmoedigste onder ons doken zelfs IN het wrak, stel je voor. Ik waagde me nog altijd niet verder dan een twintigtal meter van de boot en miste zodoende wel heel veel moois. Maar ja, als je niet durft…

Als je het nog nooit gedaan hebt, is het hard wennen aan die lichaamsvreemde dingen rond je hoofd en aan je voeten. Een woelige zee daar bovenop was er teveel aan voor mij. Van het goede teveel. Ik had beter in iets betere omstandigheden mijn vuurdoop gehad en op het gemak de basisprincipes kunnen aanleren. Nu werd ik er letterlijk en figuurlijk ingeworpen en ondanks mijn bijna verdrinkervaring viel het reuze mee en zou het zeker niet de laatste keer van mijn leven zijn.

 

Of hoe onze held bijna visvoer werd voor de haaien

 

Niet echt een Vietnamese metro






Een memorabele dagtrip zou het worden die september in 1996. We reden eerst naar de multiculturele tempel van het Zuidvietnamese Tay Ninh waar we getuige waren van een bevreemdende ceremonie. Het Caodaïsme is een religie die elementen uit alle wereldgodsdiensten verenigt. Stijlkenmerken uit het katholicisme, islam, hindoeïsme, confucianisme –ik vergeet er waarschijnlijk nog wel een paar – zijn hierin verenigd zodat je tenminste van een architecturaal kitscherige boel kan spreken. Studenten architectuur zullen er wel een kluif aan hebben maar voor het leek komt het als een bont allegaartje over. De ceremonie in de hoe dan ook indrukwekkende tempel duurt maar een half uur en valt op door de bezetenheid van de gelovigen en het stemmige orkest boven. De hiërarchische waardeverhouding tussen de gelovigen wordt weerspiegeld in hun al dan niet gekleurde gewaden.

Onder de indruk waren we en zouden we nog meer komen bij onze volgende stop in het stadje Ben Dinh. De Cu Chi tunnels hadden op hun hoogtepunt een lengte van meer dan 250 kilometer en bestonden uit een ingenieuze wirwar van kronkelende gangen waarin ziekenhuizen, keukens (mét afvoerpijpen), wapenopslagplaatsen en vergaderzalen hun plaats hadden. In een klein, schools zaaltje werden alle toeristen verzameld om te luisteren naar een gemotiveerde uitleg door een Vietnamese vrouwelijke soldaat waarbij een gids simultaan vertaalt. Daarbij wijzen ze nu en dan synchroon naar een aanschouwelijke maquette van hoe het ooit moet geweest zijn in zijn volle totaliteit..

Buiten leidde een mannelijke gids je naar de boobytraps waarbij hij geconcentreerd en doodserieus demonstreerde hoe alle valkuilen werkten en nog werken. En wat ze deden met de lichamen van de in de val lopende Amerikanen. Hij vertrok geen spier van zijn kleine aangezicht maar je zag dat hij wenste dat de good old times zouden terugkeren. De haat was nog altijd van zijn gezicht af te lezen.

Dan volgt een tochtje tot aan een open plaats in het bos waar de buitenlanders de verborgen ingang tot de tunnels mogen zoeken. Natuurlijk slaagt niemand daar in. Hoe kan het ook anders: het gecamoufleerde luik bedraagt niet meer dan 25 centimeter in het vierkant, schat ik. Door dat piepkleine gaatje wurmt ons Vietnamees smeerlapke van een soldaat zich en trekt het deksel over zich. Ondanks zijn wenken is niemand van ons bereid zijn voorbeeld te volgen. Hij haalde zijn breedste grijns boven wanneer hij er vijftig meter verder achter ons uitkroop en ons deed schrikken met een verschrikkelijke kreet

De grijns week niet van zijn gezicht toen hij een kapotgeschoten Amerikaanse tank mocht tonen. Dan was het onze beurt om in de duisternis van de gangen te verdwijnen – weliswaar langs een gewone ingang met trapjes. De onderaardse wegen zijn speciaal voor de toeristen iets verhoogd (nu 120 cm) en verbreed (nu 80 cm) maar als je last hebt van claustrofobie, ga je er och beter niet in. Het is misschien maar 250 meter ver maar onderweg men verschillende bezoekers het niet meer zitten en stappen langs een zijuitgang naar buiten.

Ik had de tegenslag dat de man voor mij een enorme twijfelaar was en hij in één minuut wel tien keer veranderde van gedacht. Doet hij het of doet hij het niet? Gaat hij erin of gaat hij er niet in? Hij durfde uiteindelijk toch niet en ik kon eindelijk naar beneden.

Ik belandde in het helse donker omdat onze gids ondertussen met zijn zwaailicht al de eerste bocht gerond had en ik de groep kwijt was. Geleidelijk pasten mijn ogen zich een beetje aan het donker aan en zag ik in de verte kleine fakkels branden. Met het angstzweet op het voorhoofd, schurkte ik zo snel ik kon en durfde langs de modderige muren naar voren. Ondertussen voorzichtjes schuifelend met de voeten. Na enkele bochten hoorde ik lawaai en wist dus dat ik in de goede richting zat. Ik geraakte bij de staart van het peloton net op het moment dat de eersten er weer al uit stapten. Veel uitleg heb ik dus niet meer gehoord. Nat van het zweet en de angst en vuil van de modder, wimpelde ik vriendelijk het aanbod af om de tweede tunnel binnen te gaan. Die was immers nog smaller en kleiner waardoor alleen enkele waaghalzen zich nog riskeerden.

Dan moesten en zouden we een souvenirwinkeltje bezoeken waar meer personeel stond dan wij met bezoekers waren. The place to be voor kitscherige oorlogssouvenirs. Tanks en vliegtuigen gemaakt uit colablikjes of uit koperen kogels. Laat maar, de souvenirs van deze dag zitten in mijn hoofd.


Of hoe onze held besefte dat hij niet in de wieg gelegd was voor tunnelrat.




Taxi Da’Raw






Op een goede dag in Da’Raw, het Mekka voor de kamelenliefhebber in Egypte, was ik naar een kamelenmarkt geweest met twee Zwitsers. Na het bezoek scheidden onze wegen zich. Zij zouden daar nog de hele dag blijven rondhangen en dat zag ik niet zitten. Ik haalde mijn rugzak op bij een winkeltje en gaf de vriendelijke man wat ponden omdat hij mij niets vroeg. Ik kocht ook nog een fles fris water om de lange, hete dag te kunnen soorstaan. Het was elf uur toen ik met de rugzak op de schouder aan de grote baan arriveerde. Ik stelde me naast een eetstalletje strategisch op – ik wist uit welke richting ik gekomen was – en vlijde me neer, wachtend op de bus die me voor de tweede keer tijdens deze twee weken in Luxor zou brengen.

Nu wist ik dus waar ik moest staan (of zitten) zodat ik vol zelfvertrouwen de eerst passerende groene lijnbus met een kordaat handgebaar zou doen stoppen. Ik was er gerust in: ieder uur zou er een bus passeren zodat ik binnen afzienbare tijd weer on the road zou zijn.

Maar dat was zonder de Egyptische waard gerekend.

De eerste bus die ik zag reed de andere richting uit, naar Aswan. De tweede ook. Nu kon het toch niet lang meer duren. Nog een half uur later zag ik een klein groen vehikel stof maken in de verte. Ik stond recht, gooide mijn sigaret weg, zwierde mijn rugzak op één schouder en begon zelfverzekerd het internationale stopgebaar te maken. Consternatie bij mij toen de chauffeur eventjes vertraagde, me aankeek, woeste nee-gebaren maakte en doorreed, stof achter zich latend. Misschien is dit hier wel geen stopplaats voor hem en bestaat er zoiets als intercitybussen en locale bussen. Ik vroeg tekst en uitleg aan een politieagent die een poging deed om het verkeer te regelen. Hij had het niet gemakkelijk want zowel voetgangers, bromfietsers, autochauffeurs als kamelen negeerden hem. Hij was blij met een beetje aandacht en deed me teken dat ik nog een beetje moest wachten. Tijd had ik genoeg, dat was geen probleem en ik ging terug in de schaduw zitten. Ik hield het verkeer in het oog. Nog een half uur later ging ik het nog eens vragen aan de agent die beloofde me in Luxor te krijgen.

Hij hield een servicetaxi staande, vertelde de driver mijn bestemming maar de chauffeur schudde zijn kopke en reed door. Tot zover het gezag van een wetsdienaar in Egypte. De verbaasde militair probeerde het nog eens met hetzelfde resultaat. Ook bij zijn derde poging ving hij bot maar stond dan eindelijk op zijn strepen. Hij schreeuwde meer dan dat hij het zei. Ik begreep uit zijn opgewonden toontje en het aantal decibels dat hij produceerde dat hij de man verplichtte mij mee te nemen. Hij nam zelf mijn rugzak (de politie je vriend in nood) en zwierde hem op de achterbank. Stilletjes waagde ik het nog te vragen wat dit me zou kosten. De chauffeur en zijn medepassagiers kwamen na een korte onderhandelingsronde op acht pond uit. Iets maar niet veel meer dan de bus me zou kosten en dus wrong ik mijn lichaam maar naast mijn rugzak op de achterste zitbank.

We waren pas vertrokken toen de chauffeur me daar lawaai begon te maken, te vloeken en te reclameren tegen zijn medepassagiers. Zijn woedende blikken gooide hij regelmatig van onder zijn zwarte snor mijn richting uit zodat ik geen snelcursus Egyptisch Arabisch nodig had om de teneur van zijn tirade te begrijpen. Ik durfde niet meer bougeren. Als hij uitgeraasd was, leek hij me iets te vragen. Ik snapte er de ballen van en antwoordde dan maar ‘Salaam’. Dat toverwoordje, deze goedendag, ontlokte een glimlach aan zijn norse gezicht en het ijs was gebroken. Oef. Hij bood me zelfs onmiddellijk een sigaret aan, de symbolische vredespijp, die ik natuurlijk niet durfde te weigeren. Een tijdje later stelde ik hem voor een sigaret te rollen van mijn tabak maar dat zaakje betrouwde hij blijkbaar niet te erg. We reden een hele tijd zonder te praten want we begrepen elkaar toch niet. Ik wilde mijn opgerookte sigaret buitengooien maar de hoge snelheid en mijn onhandigheid zorgden ervoor dat het nog brandende peukje de wagen weer binnenwaaide Omdat het gevaar voor brand niet denkbeeldig was, liet ik de chauffeur stoppen. Na een tijdje zoeken vonden we het boosdoenertje dat nu voor de tweede maal en definitief buiten vloog.

Dit incident verkoelde de stemming aanzienlijk en toen de chauffeur me sommeerde direct te betalen, vreesde ik op 44 kilometer van mijn bestemming uit de wagen gezet te worden. Toen mijn acht pond écht bleken te zijn, reed hij gewoon door alsof er niets gebeurd was. Ik heb op deze kleine drie uur toch wel wat bange momenten beleefd maar uiteindelijk is alles toch goed afgelopen.



Op hoe




Cairo met een reukje






In de Egyptische hoofdstad had ik nog een lange namiddag zonder veel doelen voor de boeg. Ik wilde er van profiteren om alvast het station te zoeken waar ik mijn treinticket voor Luxor kon reserveren. Terwijl ik aan het rondkijken was op het plannetje in mijn gids, sprak een jonge Egyptenaar mij aan en wilde me helpen de goede weg te vinden. Zo heb ik er al veel gekend. Hij liep me voor naar het station en bleef onderweg maar babbelen en tateren dat hij familie had in België – dat verhaal zou ik nog duizenden keren horen – en dat we direct, o zo heel toevallig aan zijn wereldberoemd winkeltje zouden passeren. Ik was natuurlijk wantrouwig maar hij ging toch de goede richting uit. Aan zijn shop verbaasde hij met de woorden ‘Come in, please, effe kijken, niet kopen’. Verbouwereerd door die typisch Hollandse manier van verkopen, stond ik binnen voor ik het wist.

Op de eerste verdieping van een donker rijhuisje mocht ik me in een uiterst comfortabele zetel neervlijen, temidden van honderden flesjes parfum. Hij begon te vertellen. Dat zijn grootvader nog altijd parfum maakt van de een of andere bloemblaadjes en dat hij in alle reisgidsen vermeld was (bewijzen werden op tafel gelegd) en dat hij veel beroemde kopers had. Hij toonde me een gastenboek waarin o.a. Paul van Vliet, de vader van de Antwerpse voetballer Rudy Smidts, Marco Borsato e.a. hun belevenissen neergeschreven hadden. Iedereen was vol lof over het parfum. Klap op de vuurpijl was de foto die hij me toonde waarop zijn neef samen met Cassius Clay stond, in dezelfde zetel waar ik nu zit. Chic, tof, beregoed.

Ondertussen had hij me uitgelegd hoe zijn parfum in Frankrijk door alle grote merken verdund werd om ontzettend duur verkocht te worden. De zware Turkse koffie die ik ondertussen gekregen had had ik met moeite door mijn keelgat gekregen en ik wilde vertrekken. Ik bedankte vriendelijk voor de ontvangst, uitleg en koffie maar had niet de kans aan de trap te geraken. Ons ventje begon me vol te smeren met allerlei soorten parfum, vroeg me honderduit over vrouwen, vriendinnen en kinderen. Zijn toon werd dreigender wanneer ik hem vertelde een arme student te zijn en ik geen geld had om het welriekende goedje aan te schaffen. Daarenboven was het pas mijn eerste dag in Egypte en zou een flesje nooit heelhuids in België geraken. Ik kon het me niet permitteren de rest van mijn trip te moeten doorbrengen met naar parfum stinkende T-shirts of ondergoed. Lachen kon hij niet met deze opmerking en hij liet zijn broer (denk ik) steeds kleinere flesjes voor mijn neus zetten tot ik op de duur niet meer kon of durfde weigeren. De prijs verminderde verhoudingsgewijs met de grootte van de flesjes.

Een minuscuul flesje lotusparfum (of was het papyrus?) veranderde van eigenaar voor nog altijd veel te veel geld, een afzetterprijs maar ik was te bang, ondertussen ingesloten door een viertal guur uitziende Egyptenaren. Zijn uitspraak ‘We’re no maffia’ had op mij de tegenovergestelde uitwerking. Ik durfde niet meer weigeren en kocht het allerkleinste flesje dat beschikbaar was. Ik zou er wel iemand een plezier mee kunnen doen in België.

Later zag ik in Cairo nog verschillende foto’s van Cassius Clay die blijkbaar overal geweest was – getrukeerd, waarschijnlijk - en zag ik onze vriend vier jaar later terug op dezelfde hoek van dezelfde straat. Echt waar, niet gelogen. Ik herkende hem, zijn manier van doen en zijn openingszinnen



Of hoe onze held zijn neus te diep in parfum stak en er Egyptische ponden lichter uit kwam




Marlboro achterna






Tweedaagse naar Wadi Rum. Nee, we waren niet verleid door het gelijknamige Tv-feuilleton op maar waren hen voor geweest. Pas sinds wij er geweest zijn is Wadi Rum beroemd geworden. We hadden in het Government Resthouse waar we kennis hadden gemaakt met de lokale politie op kamelen, elk zes JD betaald om een overnachting voor vanavond te boeken. Toen we door andere rugzakreizigers aangespoord werden met hem mee te reizen door de woestijn en te overnachten in het bedoeïenenkamp, twijfelden we eigenlijk niet. Dat was wat wij ook wilden maar we hadden al betaald en het werd, zoals verwacht, moeilijk om ons geld terug te krijgen. Tenzij we een ander koppel konden vinden dat op onze naam zou blijven logeren in het hotel. Na lang zoeken vonden we uiteindelijk twee Nederlanders die het plaatje snapten en me uitbetaalden. Samen met een Frans koppel en een Duister waren we klaar voor de woestijn.

We reden in een open jeep doorheen de stofferige maar spectaculaire zandwoestijn naar toeristische trekpleisters als de Nabateense inscripties (niets te zien) of Lawrence’s House (nog minder te zien) zodat je begint te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van de informatie van de gids.

Niet daarvoor waren we naar de woestijn gekomen maar voor de onvervalste woeste natuurpracht die uitgaat van enkele miljoenen tonnen zand en de onbeschrijflijke mooie, steeds wisselende kleuren van de rotsen.

In talloze tijdschriften hadden we al de Marlboro-man al zien staan roken op een richel, de verbinding tussen twee rotsen. Onze gids wist ons te vertellen dat Al-Burdah de naam was van de plaats waar we nu naar toe reden en waar de wereldbekende reclamespot was opgenomen. Als roker wilde ik ook wel Drum- of Samsonman spelen en ik verklaarde me dadelijk bereid om samen met onze metgezellen de trip naar boven te wagen. Het zag er hoog uit en ik heb wel een beetje last van hoogtevrees maar het leek me nog net doenbaar. We spraken af dat we zonder de hulp van de gids naar boven en dus ook naar beneden zouden klauteren. We startten om half twaalf, met een lege maag dus. Het eerste halve uur verliep nog redelijk vlot omdat opeengehoopte stenen ons min of meer de weg toonden. Toch ontbrandde er telkens een hele discussie welke rotsweg we nu eigenlijk moesten volgen. We waren nog niet halfweg toen ik op een heel smalle richel het koudzweet kreeg, begon te daveren op mijn benen en zag de zinloosheid van de hele operatie in. Riskeerden we ons leven om op een bruggetje tussen twee rotsen te staan? Daar zag het wel naar uit. Ik had mijn verantwoordelijkheid op te nemen tegenover eerst en vooral mezelf maar ook tegenover de talloze achtergeblevenen die me liefhebben. Ik zei met bibberende stem tegen Jaak dat ik niet verder wilde of durfde maar dat ik hem de keuze liet door te gaan of te stoppen. Hij had niet veel aansporing nodig om tot dezelfde conclusie te komen. Hij gaf toe ook al een tijdje bang te zijn. Ik riep naar onze drie vrienden dat ze gerust alleen mochten doorgaan.

De terugkeer duurde nog langer dan het naar boven gaan want we raakten iedere keer de weg kwijt. We draaiden rond de steenhoopjes maar waar die bij het doorgaan een hulp waren geweest, werkten ze nu blijkbaar contraproductief. We liepen rondjes en belandden regelmatig aan een stuk rots waar we niet meer naar beneden konden. Langs een andere kant dan maar geprobeerd tot het ons uiteindelijk lukte.

Tegen 13 uur stonden we aan de verlaten jeep. Waar is onze gids? Er was daar helemaal niemand te zien. We werden ongerust en dachten dat er iets gebeurd was. Het was vals alarm. Een uur later arriveerden ze allemaal gezond en wel, maar toch stilletjes. Dan pas bleek dat onze metgezellen verloren gelopen waren en dat de gids het lange wachten beu was geworden. Op zijn beurt was hij zijn toeristen gaan zoeken. Ze waren er uiteindelijk in geslaagd om samen met hem boven te geraken maar zouden het waarschijnlijk niet opnieuw doen.

Iedereen was moe van de inspanningen en van de doorstane emoties zodat een uurtje platte rust tussen de miljoenen vliegen welkom was.

Een tijdje later arriveerden we met de jaap aan een gelijkaardige richel die nog niet half zo hoog was. Daar ben ik dan wel opgeklommen. Mijn hoogtevrees gaat maar tot een bepaalde hoogte, blijkt. Het waaide verschrikkelijk op die richel en ik was bang ervan te waaien zodat ik blij was dat ik weer begane grond onder de voeten had.

Of hoe onze held maar een klein lafaardje bleek te zijn en zelfs geen rots opdurfde




Niet allemaal Gandhi’






Katrien en ik houden zeer goede herinneringen over aan India. Op cultuurhistorisch, natuurkundig, culinair gebied en zelfs op het gebied van logement hadden we niets te klagen. De mensen zijn natuurlijk maar in de mate van het mogelijke vriendelijk en behulpzaam. Niet zo in het zuiden van Rajasthan waar we enkele slechte ervaringen opgedaan hebben.

Het begon in Udaipur met een koe. Deze beesten die overal op straat rondslenteren doen geen vlieg kwaad zodat je met een gerust gemoed er rakelings naast kunt lopen, hadden we ondervonden. Tot dan toe. Nu passeerden we, handje in handje, een misschien iets minder heilig exemplaar dan al de anderen. Bella was haar middagmaal van de grond aan het schrapen en vreesde waarschijnlijk dat ze zou moeten delen met die andere koe (sorry, K.). Met een onverwachte maar krachtige beweging nam ze Katrien op één van haar horens en gooide ze in de lucht. Haar schreeuw liet het dier schrikken en de aanval of de bedreiging was over. Restte een groot verschot en een blauwe schram van vijftien centimeter lang. Het deed allesbehalve deugd en het wenen stond haar nader dan het lachen. Toch vond ik zo’n tijdelijk souvenir heel wat beter dan omvergereden worden door een auto of iets anders.

En eigenlijk” kon ik niet nalaten op te merken, “ soort zoekt soort.” Ik moest mijn vege lijf redden.

De volgende dag hinkte Katrien nog altijd rond in Udaipur wanneer een jonge Indische snotaap op weg van het City Palace naar huis snorde met de fiets. Hij had de twee slenterende blanke mensen niet tijdig opgemerkt en omdat we toch al redelijk veel problemen hebben met het links rijden, wisten we niet dadelijk welke kant uit te gaan. Als er iemand op je afkomt, moet je dan naar links of naar rechts uitwijken? En als je met twee bent, moet je dan een tango naar links of een wals naar rechts uitvoeren? Of maak je een erehaag en laat de aankomende tussendoor? We hadden geen tijd om onze discussie te gronde te voeren maar te gronde ging wel Katrien. De remmen van de fiets werkten niet of bijna niet en de fietser koos Katrien uit om zijn vaart te breken en ineengestrengeld als een paar gevallen engelen maakten ze kennis met de niet al te propere ondergrond. Haar koeieschram sloeg nog paarser uit dan gisteren en daar had ze weeral een aanrijding met een ander plaatselijk vervoermiddel.

Slechts een dag later wandelden we gewoon door de straten van Udaipur en ervoeren we een van de naarste belevenissen van onze hele reis. Op volle snelheid kwam een riksja van achter ons gereden. Een jongetje van hooguit twaalf jaar vond het blijkbaar leuk met een gebalde vuist tegen de zijkant van het hoofd van Katrien te boksen. Hadden ze niet zo rap gereden, ik was er achteraan gehold. Van racisme, onvriendelijkheid en zelfs agressie gesproken. Eerst een koe, dan een fiets en dan een riksja. Het vervoer ligt Katrien niet. DE onvriendelijkheid was al op de bussen begonnen, het verergerde in Chittorgarh maar nu voelden we ons als buitenlander niet meer welkom, integendeel.



Of hoe onze held zijn witte dame niet afdoende kon beschermen tegen de mensenagressie




Een farao ontdekt





We waren met onze kinderen in Aswan in het Zuiden van Egypte. Daar namen we de local ferry naar de overkant van de Nijl waar Elephantine Island ligt. Een plaatsnaam die deze drie kinderen nooit zullen vergeten En het is mijn schuld, ik geef het toe. De voorbije dagen had ik al dikwijls moeten vertellen van de archeologische vondsten die ik drie jaar daarvoor gedaan had op een afgelegen stuk van de pas ontgonnen site. Ik was onder een prikkeldraad door gekropen, had daar de complete stilte gevonden maar ook tientallen, honderden potscherven waarvan ik vermoedde dat ze uit de Romeinse periode dateerden. Ik had zo’n paar vondsten, waaronder een prachtig stuk van een albasten vaas, mee naar huis gesmokkeld en natuurlijk waren de kinderen in de ban gekomen van mijn speurders- en smokkelverhaal. Als het maar verboden is, nietwaar, Pieter-Jan, Camille en Ilse. Zij wilden immers ook enkele eeuwenoude gratis souvenirs. En waarom ook niet. Het maakt het alleen maar spannend aan de douane.

Het begon allemaal onschuldig, zoals altijd. We bezochten het Aswan museum en wandelden door de Botanical Garden naar de tempel van ik weet niet meer wie. En waren al bijna aan het beruchte prikkeldraad.

Nee, kindjes, eerst gaan we nog naar de nilometer, “ wist er ik de spanning in te houden. We hadden immers tijd genoeg. De glibberige trapjes waren gevaarlijk maar het water was heerlijk fris aan onze bezwete voeten.

Aangekomen bij de scherven, kropen wij allen onder het prikkeldraad en zochten Katrien en ik de schaduw op van de enige boom waaronder geen geitjes lagen terwijl de drie tieners op archeologische onderzoekingstocht gingen. Ze kwamen regelmatig terug met een aantal scherven om te vragen of ze die allemaal mochten meenemen.

Jazeker, als je ze zelf bijhoudt en draagt tot thuis”, was mijn logische antwoord. Indien we hen zouden geloven zouden we heel de site moeten meenemen

Na een tijdje kwamen eerst de meisjes en dan Pieter-Jan mij halen, met een vreemde gloed in de ogen.

We hebben een mummie ontdekt, kom eens mee zien,” zeiden ze in koor. Ik vergezelde hen. Ondertussen luisterde ik naar hun verhaal, nieuwsgierig door hun opgewonden toontje. Ze praatten alle drie door elkaar zodat ik nog niet veel wijzer was toen ik bij hun mummie aankwam.

Ik had wel niet echt een mummie verwacht maar hun gezichten stonden niet plagerig genoeg om me een van hun gekende poetsen te bakken. Ik schrok dus wel degelijk van het onverwachte zicht. Er lag inderdaad een lijkje in een stuk stof. Ik zag aan de linkervoet een enkelbandje en dacht aan een kinderlijkje. Ik ging Katrien halen en die was de volgende om te gruwen maar was er dezelfde mening als ik toegedaan.

We zaten op een stuk site waar we niet mochten komen (er stond prikkeldraad) en we waren waarschijnlijk op een soort openbare begraafplaats geraakt. Door de enorme hitte en de blootstelling aan de lucht, verdroogt de huid daar waarschijnlijk zeer snel en ziet hij er perkamentachtig uit zodat de kinderen de indruk kregen dat ze een mummie gevonden hadden.

Het vergde heel wat uitleg, psychologie en overredingskracht opdat de kinderen aan dit gebeuren geen trauma zouden overhouden. Tamelijk vlug en in doodse (sic) stilte gingen we terug van waar we gekomen waren. Zelfs een zakje chips aan de ferry zorgde niet voor hoerageluiden.

Rare episode van onze reis die bij Camille nog een tijdje voor nachtmerries heeft gezorgd. Ik kan er in komen.We waren er allemaal niet goed van.

Omdat we het allemaal zo warm hadden gehad (letterlijk en figuurlijk) gingen we naar de Botanical Garden waar ik de tuinslang in werking wilde stellen om ons op te verfrissen. De vriendelijke man van de Aswanse Groendienst gaf me de toestemming mezelf in plaats van zijn planten te bewateren en inviteerde ons zelfs voor een kopje thee. In zijn uiterst gezellig prieeltje zaten we te wachten tot het water warm was en kregen we elke een uitmuntend kopje muntthee. Baba, de vriendelijke oude man verwende de meisjes met bloemetjes die ze dadelijk in hun haar staken.

Toch nog een goed einde van een nare dag, zonder tastbare souvenirs maar wel met emotionele littekens.