Het prille begin

 

 

Of hoe Chris gebeten werd door de reismicrobe, wat hij de eerste dagen allemaal beleefde en hoe hij er zich toch door sloeg

 

 

Een shock die kan tellen

Een miezerige, druilerige regen had mij tijdens mijn allereerste half uur op Aziatische bodem verwelkomd en liet diepe plassen na in de Pettah, de bazaarwijk van Colombo. Het was halfzes in de morgen en ik zou daar voor de eerste keer buiten Europa gebruik maken van het openbaar vervoer. Ik stond moederziel alleen in Sri Lanka te midden een wriemelende massa vuilwit geklede autochtonen die minder verbaasd dan ik opkeken toen van uit de dreigend zwarte hemel het islamitische ochtendgebed met teveel decibels werd verkondigd. Mijn rugzak probeerde ik tussen dierlijke uitwerpselen, rottende resten fruit en onbestemde lichaamsdelen van bedelaars te deponeren om een laatste keer in mijn reisgids de naam op te zoeken van de stad waar ik naar toe wilde. Anuradhapura, eerste hoofdstad van het Koninkrijk Sri Lanka van de 4e eeuw voor tot de 10e eeuw na Christus.

De tien uur op het vliegtuig en de drie kwartier van het vliegveld naar hier had ik voornamelijk gespendeerd aan het uit het hoofd leren van deze vreemd in de mond liggende naam. Nu het moment suprème gekomen was waarop ik het moest uitspreken, sloeg de faalangst toe. Ik voelde me net een van de miljoenen argeloze spelers in het wereldwijd verspreide Rad Van Fortuin. “Ik ga het zeggen, Bart.. Aranu..adura.. verdorie, Bart, ik zou het duizend keer zeggen maar nu kan ik er niet opkomen.”

In gedachten lettergrepen tellend en binnensmonds duidelijk articulerend vond ik het ritme waarop een stevige housedreun zou kunnen gebouwd worden. Het Singhalees alfabet dat de bestemming van de tientallen bussen verried vertoonde geen gelijkenissen met mijn Latijns en Germaans georiënteerde talenknobbel. Enkele opschriften op een vaalgrijze muur waarop nauwelijks nog een spatje verf zat, deden me Westers aan en me hoopvoller stemmend omtrent mijn onmiddellijke toekomst. Driewerf helaas, twee of driemaal deed ik de ronde zonder ook maar iets te vinden dat op dat ogenblik de belangrijkste eigennaam uit mijn leven was.

 

Mijn spiegeltje aan de wand vertelt me geen leugens ’s morgens zodat ik niet zonder moeite opdringerige jongelui van me kon afschudden die me verzekerden dat ik very beautiful was en dat ze me graag wilden helpen met everything. Mijn hormonenspiegel slaat tot nader order nog altijd tilt wanneer ik een mooi exemplaar van het andere geslacht in mijn nabijheid heb en de uitdrukking ‘van twee walletjes eten’ staat niet in mijn woordenboek. Maar die would-be Heren van de Nacht draaide ik liever mijn rug toe – nou ja, bij nader inzien toch ook eigenlijk liever niet.

 

Nu pas zag ik het uitzichtloze van mijn trip in: alleen maar voorbereid door talloze reisgidsen die je alleen de schone kantjes van het trekkersbestaan tonen, sloeg de cultuurshock in volle hevigheid toe. De overduidelijke armoede stuitte me tegen de borst, de alomtegenwoordige, stinkende en penetrante geur deed me bijna walgen en het gevoel daar niet thuis te horen liet me verzinken in overpeinzingen die me achtereenvolgens boeddhistisch, hindoeïstisch of in de allerbeste Zen- of Moslimtraditie deden mediteren over de betekenis van het zijn en het niet-zijn op deze aardkloot waarvan ik de horizonten had willen verkennen. Oh, was ik maar…

Lang duurde het niet voor mijn nuchtere realisme weer de bovenhand haalde op dit filosofische geleuter waar je nergens, en dan letterlijk, mee komt.

 

De zeventiende buschauffeur die ik met mijn keurig in Oxford-English gebrouwde volzinnen consulteerde, werd wakker, stapte uit en leidde me, hordenspringend over de bedelaars naar een onduidelijke muurschildering waar ik vaag de letters A.Pura kon in onderscheiden. Ah ja, zo is het dus te vinden. De driver bevestigde mijn verzuchtingen en duidde me in gebarentaal aan dat hij vijf minuten later zou vertrekken.

 

Opgelucht door mijn eerste moeizaam behaalde succes, zwaaide ik als een moderne Livingstone eerst mijn rugzak en dan mijn bezwete lijf op de achterbank van de overjarige bus. Een gestage horde kwebbelende mensen begon stilaan binnen te stromen en ik roemde al in gedachten de familiezin van de plaatselijke bevolking die met zijn vieren op één bankje ging zitten terwijl er elders nog plaats zat was. Een tevreden warmte doorstraalde mijn lichaam in het besef dat ik, net als Candide, in de beste der werelden was aanbeland, in een gastvrij land waar lichamelijk contact tussen vrienden en relatieven nog bestond. Met een volle bus – zo dacht ik in al mijn onschuld – schoot de ambtenaar luid toeterend en tot mijn niet geringe verbazing links de weg op en de Pettah uit voor een rit die me nog lang zal bijblijven. Bij iedere halte (en die kwamen er in het begin om de paar honderd meter) stapten nieuwe reizigers op, meestal in het bezit van zakken die tientallen kilo’s wogen en uitpuilden van pas geplukte vruchten of groenten, daarmee een aanslag veroorzakend op mijn door Westerse smaakstoffen geconditioneerde reukzin. Na een half uur was de bus zo ei- en overvol dat De Lijn een stipnotering zou krijgen in de Trends Top-5000 van meest rendabele bedrijven als ze hun voertuigen even goed gevuld zouden krijgen.

 

Om hun naasten niet uit het oog te verliezen in deze mensenmassa drumden de mensen samen op één bank. Nu begreep ik stilaan dat het niet uit vriendschappelijke maar wel uit praktische overwegingen was. Ik begin het stilaan te leren.

 

Mijn kansen om als Jonge, Blonde en Blanke Oppergod binnengehaald te worden in dit ontwikkelingsland waar ik mijn erudiete culturele bagage volop tentoon zou kunnen spreiden, stegen enkele graadjes tot boven het vriespunt dat bereikt was door de voorafgaande confrontatie met de mannelijke hoeren in de Pettah. Twee zeer bevallige deernes van onbestemde maar ontegensprekelijk jonge leeftijd kwamen zich aan weerszijden van mij nestelen. Mijn schuchtere pogingen om verbaal contact te leggen, leverden me alleen maar gegiechel op van de boezemvriendinnen die blijkbaar dé dag van hun leven meemaakten. Na enkele vergeefse pogingen slaagde ik er in mijn reisbijbel, de Lonely Planet, uit de tussen mijn benen geklemde rugzak te wurmen en probeerde ik me te concentreren op wat er allemaal te zien en te beleven valt in dit aantrekkelijke land. Daarvan geraakte ik hoe langer hoe meer overtuigd. Het was echter moeilijk me te concentreren tussen die twee tieners. Nog geen tien minuten later lagen de Lolita’s rustig te knikkebollen waarbij ze elk aanspraak maakten op één van mijn schouders. Ik schaam me er bijna voor om het toe te geven maar het moet hier toch gezegd worden. Hun satijnglanzende haren zijn prachtig om naar te kijken maar wanneer ze zo dicht bij je neusvleugels wapperen, scheiden ze een dusdanig penetrante, voor ons ongewone geur af dat ik er me niet al te goed bij voelde. Naarmate mijn trip vorderde leerde ik die geur noodgedwongen appreciëren en uiteindelijk zelfs koesteren maar die eerste dag waren de prikkels te hevig voor mijn vermoeide en gepijnigde zintuigen. Ik vermoed dat de exotische kruiden die ze in hun eten gebruiken aan invloed hebben op hun haarpigment maar heb er nog geen verder onderzoek naar gedaan.

 

De eerste twee Singhalese meisjes die ik van dichtbij mocht bewonderen verzonken vlug in een diepe slaap waarbij onvrijwillige nog andere lichaamsdelen de kloof tussen beide werelden verkleinden. Ik kan niet zeggen dat het me niet aangenaam was. Uit vrees gelyncht te worden door het hoofdzakelijk mannelijke buspubliek durfde ik me nauwelijks te verroeren omdat mijn kennis van de plaatselijke zeden en gewoonten beneden alle peil was en ik eventuele zichtbare bewegingen niet als oneerbare bedoelingen wilde laten overkomen.

 

Ik werd gered uit die voor mijn gemoedsrust benarde positie door het accident dat de chauffeur kort daarop had. Zowel hij als een collega die uit de tegenovergestelde richting kwam hadden een ons inhalend bestelbusje niet opgemerkt waardoor het kleine gevalletje tussen de twee mastodonten gesandwicht werd. Door het schrapende geluid van metaal op metaal werd iedereen op slag wakker. Eerst nog een woordje uitleg over het rijgedrag van de inlanders. Waarschijnlijk verslijten ze allen samen in een tijdsspanne van één jaar meer claxons dan er in België geproduceerd worden. Het verkeersreglement zal, net als bij ons, wel voorschrijven dat je alleen maar mag toeteren bij naderend onheil of bij een eventuele kans op een ongeval. Gebrek aan zelfkennis hebben deze geüniformeerden niet want ze schatten hun eigen rijkunsten zo laag in dat ze zelfs bang zijn voor een overvliegende vogel die ze dan maar luidruchtig waarschuwen dat ze op komst zijn. Iedere hond, auto, kind of volwassene maar vooral de Heilige Koeien zullen het geweten hebben wanneer de plaatselijke Senna, figurerend in het Guinness Book of Records voor de meeste verkeersovertredingen in één dag, er aan komt. Net wanneer je denkt dat er iets verschrikkelijk staat te gebeuren, slaagt het logge gevaarte er toch in op de weg te blijven.

 

Tot bij onze sandwichoperatie dus waarbij in enkele tellen een complete leegloop volgde en ik me nogmaals verbaasde over de hoeveelheid mensen die op de twee bussen zat gestouwd. Iedereen stond op of naast de weg druk te gesticuleren en te speculeren over oorzaak, aanleiding en gevolg van de crash. Ondertussen zette ik mijn eerste schuchtere pasjes buiten en had ik handruimte genoeg om mijn eerste sigaret van de dag te produceren. De verzengende hitte zorgde bijna voor zelfontbranding van mijn roltabak. En ik liet het me smaken, geen acht schenkend aan de vreemde blikken van mijn medereizigers met wie ik wel wilde maar geen contact kon krijgen.

 

Ik wilde juist aan mijn tweede sigaret beginnen wanneer een lid van de gemotoriseerde politie er aan kwam getuft en zijn machohouding, die geheel in tegenstelling was tot de aftandse Vespa die hij wellicht nog in gang moest zwengelen, uitspeelde tegenover de weinige vrouwelijke schonen maar daar alleen op hetzelfde gegiechel werd getrakteerd dar ook mij ten deel was gevallen. Door hen op mijn bestaan gewezen, stapte hij breed glunderend op me af, dacht de Amerikaanse Vrouwe Justitia in mijn ogen te zien oplichten en vroeg me in een soort koeterwaals de schuldige aan te wijzen. Alleen in de thrillers die ik verslind waan ik me een soort Vlaamse inspecteur Columbo – wel toepasselijk net buiten Colombo – maar nu spookten alleen nachtmerries door mijn hoofd wanneer ik me uren of zelfs dagen in een stofferig, zweterig kantoortje van vier op vier zag vertoeven waar ik door communicatiestoornissen er maar niet in slaagde een eensluidende verklaring af te leggen en te ondertekenen.

 

Mijn universiteitsengels maakte plaats voor het Manuelengels uit mijn all-time favoriete televisieserie Fawlty Towers waarbij ik met het typische, nonchalante schouderophalen de inmiddels historische woorden uitsprak: “I know nozzing”” Overmoedig door de aandacht van de meute of was het de warmte durfde ik er zelfs aan toevoegen: ‘I’m from Barcelona’. Weten zij veel of Gaudi en Cruyff Belgen zijn. Ik constateerde met voldoening dat mijn zelfvertrouwen met rasse schreden terug aan de oppervlakte verscheen en ik de eerste cultuurschokken verteerd had. Door die magische maar ontleende toverspreuk was het incident vlug opgelost (hoe begrijp ik nog altijd niet) en na voor de agent een sigaretje gerold te hebben – dacht waarschijnlijk dat er genoeg geestverruimende boven- of gewoon natuurlijke of chemische elementen inzaten om zijn verslagje in een oogwenk af te handelen – mocht iedereen terug zijn plaats(je) innemen.

 

Nog steeds gekneld tussen mijn exotische jongedames maar al minder beducht voor de spiedende maar sympathieker wordende blikken van de andere passagiers die waarschijnlijk vermoedden dat door mijn interventie de bus vlugger kon vertrekken, kon ik ondanks de hobbelige wegen en de harde banken die een aanslag pleegden op het lichaamsdeel dat een ambtenaar het meest gebruikt, beginnen genieten van het wondermooie uitzicht.

 

De route van Colombo naar Anuradhapura door kruist niet de mooiste streek van het land (daarvoor is de treinrit tussen Nuwara Eliya en Kandy het hoogtepunt van de reis) maar je vergaapt je wel aan de tropische fauna en flora die je alleen maar van TV kent. Je rijdt van de ‘Natte Zone’ naar de ‘Droge Zone’ en stilaan verandert het landschap, wordt het droger en dorder zodat ik me tegen het einde van de busrit als in een woestijn waande. Alleen de cactussen ontbraken er nog aan om je in een western te kunnen inleven. Dat de armoede in het noordwestelijke gedeelte van Sri Lanka hoge toppen scheert, mag dus ook geen verwondering wekken omdat de bevolking wel wat van onze Belgische neerslag zou kunnen gebruiken om hun gewassen tot bloei te brengen.

 

Er waren bijna acht uur verlopen toen we allen zonder verdere geestelijke, lichamelijke of technische problemen definitief stopten in wat Anuradhapura was. Gewaarschuwd in alle reisgidsen voor de tientallen oplichters die zich in hun tuk-tuk, het plaatselijke en populaire vervoersmiddel naar mij, de enige buitenlander, spoedde om me ervan te overtuigen dat zij en zij alleen naar het door de plaatselijke Emiel Goelen aanbevolen hotel dat de beste prijs-kwaliteitverhouding had, konden brengen met een nog een treffelijke korting voor de kamer er bovenop. Het plannetje in mijn reisgids leek me niet erg duidelijk en het was naar mijn schatting toch zo’n veertig graden in de schaduw zodat ik me toch twintig rupees liet ontfutselen om me naar het guesthouse van mijn keuze te laten brengen.

 

Het Shanti Guesthouse charmeerde me dadelijk door zijn rustige ligging, ver van het stadsgewoel. Bij het binnengaan moest ik me over twee gekko’s reppen, dieren die ik alleen nog maar kende uit de Zoo van Antwerpen. Het zag er daar zo vredig zijn dat ik het eens geraakte over de prijs die wel wat hoger lag dan die in mijn één jaar oude Lonely Planet. Of had ik nog niet genoeg ervaring om af te dingen? Ik wist nog niet goed wat ik mocht verwachten als accommodatie, het was immers een eerste overnachting in een ver land ooit. Maar ik meende dat een kamer met een dubbel bed, een aparte badkamer met stromend water, een ventilator en een muskietennet de tweehonderd frank wel waard waren. De schaarse singles waren een stuk goedkoper maar allemaal bezet. Mijn mercantiele instinct slaagde er toch in iets af te pingelen omdat ik voor twee nachten wilde reserveren. De baas vroeg me of het diner al wilde reserveren voor ’s avonds. Ik mocht op het menu kijken, mijn keuze uitspreken en moest om half acht terug zijn omdat iedereen dan aan tafel gaat. De verwijzingen op het Engelstalige menu hielden geen verwijzing naar mijn moeders gezonde boerenkeuken dus bestelde ik maar het veelbelovende en toch vertrouwde rice and curry, chicken and vegetables.

 

Ik voelde me in een echte hoerastemming: de voorbije vierentwintig uur had ik zonder noemenswaardige problemen overleefd en ik begon me goed in mijn vel te voelen. Ik voelde me warempel bijna thuis in het land dat slechts tweemaal zo groot is als België.

 

Een ijskoude douche spoelde het angst- en andere zweet van me af en een half uurtje later was ik met frisse, verse kleren welgemutst op weg naar de drie bezienswaardigheden die het kleine stadje rijk zou zijn. De twintig minuten die ik moest wandelen om aan de archeologische site te komen, werden alleen verstoord door ontelbare tuk-tukkers die in mij en vaste klant begonnen te zien. Van een lichamelijke inspanning kun je als dertiger niet bang zijn zodat ik luchtig iedereen wegwuifde en na enkele vergissingen onder de loodzware zon, verbaasde ik me niet eens meer over het feit dat alle vrouwen hier op het heetst van de dag met zwarte paraplu’s rondliepen. De toekomst zal mijn goddeloze leven wellicht ongelijk geven maar ik vond het daar Hotter than hell, de titel van een hardrocknummer waarop ik in mijn tienerjaren herhaaldelijk mijn toen nog lange manen op en neer heb laten schudden. De ondertussen naar boven wijkende haarlijn op mijn voorhoofd is inherent aan de leeftijd en in mijn geval erfelijk (hou ik mezelf graag voor) zodat ik de inwerking van de verschroeiende zon op dat stukje herontdekte huid binnen enkele dagen tot mijn scha en schande zal mogen ontdekken. Via een station tussen de Heilige Koeien die hun vier magen tegoed deden aan resten fruit- en groentenafval op of langs de weg, bereikte ik eindelijk de site.

 

Ter plaatse stonden verschillende oudere mensen mij – en mij alleen, leek het – op te wachten0 Ik had geen verwelkomingcomité besteld maar toch spoedden ze zich allemaal naar mij om een gratis rondleiding als erkende gids van het Ministerie van Toerisme wilden geven. Mijn ingebouwde wantrouwenbelletjes lieten het afweten en ik koos een man uit die de oudheid van de sites het dichtst benaderde. Mijnheer Jansz sprak een behoorlijk mondje Engels en maakte me wegwijs in de voor mij vreemde gewoontes. Laat hier je schoenen achter, geef tien rupees aan de bewaker en volg me. Verbaasd constateerde hij dat ik zijn hoge wandeltempo blootsvoets kon bijhouden op de met verraderlijke steentjes geplaveide baantjes en hete ondergrond. Helemaal gratis bleek de uitstap niet te zijn want vijftig rupees verwisselden van eigenaar en lieten me toe de Heilige Boom te bewonderen. Deze Sri Maha Bodhi werd 2200 jaar geleden door Boeddha vanuit het nabije India naar deze plaats meegebracht en wordt daarmee als de oudste boom ter wereld beschouwd. Van Jansz’ uitleg over de betekenis van de duizenden veelkleurige vlaggetjes die aan de boom hingen, weet ik niet zoveel meer. Aalleen nog dat de drie hoeken de drie basisdeugden van de Boeddhist voorstelden. Purity, sanity en nog een deugd die ik waarschijnlijk ook niet bezit.

 

Geïnteresseerd en onder uiterst lovende dankbetuigingen luisterde ik naar de uitleg over het Boeddhisme. Dan kwam echter de aap uit de mouw – andere levende exemplaren waren er genoeg te bezichtigen in het Koperen Paleis.

Ik wil niets voor mezelf maar mijn enige dochter woont in Kandy, heeft net haar x-te kind ter wereld gebracht, is zonder werk gevallen en ik stuur haar alles wat ik bijverdien als Officiële Gids van Mijn Vaderlands…’ Mijn belletjes waren wakker geschud en ik deed alsof ik zijn blabla geloofde en gaf hem vijftig rupees. Ik maakte een afspraak om de volgende morgen per fiets om acht uur aan het tweede deel van het domein (waar moest betaald worden) te staan.

 

Honger en dorst begonnen hun eigen leven te leiden en op de terugweg stopte een tiener op een Honda 50 cc en bood me een lift aan naar mijn Guesthouse. Terwijl hij de obligate litanie aan het opvoeren was “Where you from? Nice country, nice people… First time in Sri Lanka? How long you stay?...’ schuwde hij met ware doodsverachting het linksrijdende verkeer niet. Vooral op de ronde punten dacht ik dat hij zich constant vergiste en kamikazetrekjes had. Ondertussen probeerde hij me allerhande prullaria aan te smeren terwijl ik doodsangsten uitstond en stelde voor me de volgende morgen te komen ophalen om gezamenlijk een rondrit te maken door het zeer uitgestrekte deel van de archeologische ruïnes.Niet zonder enige moeite kon ik de Hell’s Angel in spe afpoeieren en het eerste wat ik ‘thuis’ deed was een fiets reserveren. Samen met Jans zouden we het op een rustiger, aangenamer en milieuvriendelijker tempo kunnen afhaspelen.

 

Om half zes zat het zwaarste gedeelte van de dag er op, genoot ik van de beste douche uit mijn hele leven, stopte mijn armen en benen onder lange kledingstukken (remember de dodelijke malariamuggen), smeerde de helft van de meegenomen muggenmelk op de resterende blote vierkantjes en begaf me met een Jumbofles van 625 cl bier naar het terras. Eerder had ik lopen zoeken naar een café met een terras in Anuradhapura maar mijn Bourgondische geest moest nog wennen aan het feit dat er in Sri Lanka alleen alcohol mocht verkocht worden in plaatsen waar er een vergunning voor was... Dat waren meestal alleen maar hotels die dit konden financieren. Een van de gezelligste Vlaamse bezigheden, gezellig mensjeskijken op terrassen, hoef je daar dus niet te verwachten.

 

Mijn tweede drankje, nou ja, nam ik mee naar mijn hotelkamer om mijn reisindrukken voor het nageslacht vast te leggen – zelf vergeet ik die eerste dag toch nooit meer. Door de daar heersende tropische hitte warmt het bier zo snel op dat je wel een degelijk drinktempo moet aanhouden om geen lauwe smaak je mond binnen te krijgen. Omdat ik vermoedde dat in Sri Lanka al ettelijke toeristen aan uitdrogingsverschijnselen ten prooi zijn gevallen, vraag ik de heel vriendelijke hoteleigenares om voldoende exemplaren fris te houden. Een ietsepietsie licht in het hoofd (combinatie van vermoeidheid, warmte, weinig eten en twee glazen best verteerbare alcohol) brachten me niet ver op mijn avondwandeling. Terug in het guesthouse toverde de gastvrouw een diepgevroren fles bier op tafel. Een magische wisselwerking ontstond waardoor het edele vocht een iets hogere en mijn handen een iets lagere temperatuur kregen en ik de inhoud zelfgenoegzaam door mijn keelgat kon gieten.

 

Stipt om half acht volgde de aangekondigde maaltijd. Deze culinair en buikvullende hoogstaande bereiding kon ten volle de innerlijke mens bevredigen en kostte me de peulschil van zestig rupees, naar Westerse normen net genoeg voor een broodje met hormonenbereid gehakt. Op de gezellige patio ontmoette ik een Nederlands echtpaar dat op huwelijksreis was en die ik nog verschillende keren zou tegenkomen op mijn omzwervingen, twee Duitse koppels en een Zweedse avonturier die als twee druppels water op Greg Lemond leek. Later kwamen ook de eigenaars, na de afwas veronderstel ik, mee aan tafel zitten, vroegen ons uit, vertelden anekdotes en gaven ons praktische tips voor de volgende dagen. Een betere afsluiting van mijn eerste intercontinentale dag kon ik me niet wensen.

Veel verrassing was er niet op mijn gezicht te lezen toen mijn disgenoten me na ons slaapmutsje vertelden dat ik er moe uit zag. Van een eufemisme gesproken. Enkele hazenslaapjes op het vliegtuig niet te na gesproken, had ik sinds zondagmorgen 1 uur niet meer geslapen. Het was nu maandagvond negen uur en tijd om onder de ventilator en het muskietennet te gaan liggen.

Nog een halve seconde later sliep ik als een blok en droomde van bedelaars, stank, bussen, hitte, mooie deernes én een schitterend veelbelovend land. Daarenboven was ik wel een beetje fier op mezelf dat ik het er zo goed van af gebracht had.