Wauwverhalen

 

Waauwverhalen

Of hoe onze heldzijn ogen uitkeek op de allermooiste monumenten ter wereld maar tegelijkertijd ten volle genoot van romantiek in de bergen, wonderbaarlijke zonsondergangen en primitieve trektochten.

En nog veel meer moois…

 

Een goede reiziger is iemand die niet weet waar hij heengaat en de volmaakte reiziger weet niet waar hij vandaan komt

(Lin Ytang)

 

 

 

 

Vijf van de mooiste dingen ter wereld

 

 

 

 

 

 

 

Als de wijn is in de man…

 

 

 

 

 

Ik was er pas achttien en trok met een Interrailpas naar Griekenland. Mijn beste vriend en nog een koppel dat hij kende, hadden slechts drie weken verlof en vertrokken met het vliegtuig.. Ik was drie dagen eerder met de trein vertrokken vanuit Kortrijk, rechtstreeks naar Athene. Na een tocht van zestig uur (doe het niet, het is moordend) met veel honger, dorst en weinig hygiënisch comfort kwam ik ’s namiddags in de Griekse hoofdstad toe. We hadden afgesproken op Camping Dafne in Athene. Ik zou ze wel vinden en moest zoeken naar een blauwe en een bruine tent naast elkaar Had ik in al mijn naïviteit een wegwijzertje Camping Dafne → 100 meter verwacht? Feit is dat ik daar stond te kijken als een hond in een kegelspel. Ik vroeg tientallen keren de weg naar de camping maar niemand kon me helpen. Uiteindelijk vond ik een Toerismebureau waar ze mij in vlot Engels op de goede weg konden zetten. Ik kreeg een plannetje, moest een plein zoeken en daar bus 100 nemen. Zo gezegd, zo gedaan. Dat verliep vlot.

Ik had Latijnse gedaan maar Grieks er niet bij genomen omdat ik ten eerste geen twee dode talen wilde leren en ten tweede niet onmiddellijk de Griekse beginselen ben toegedaan. Het plein vond ik gemakkelijk maar de bus was een ander paar mouwen. Tegen een lange witte muur zag ik een Griek achterover leunen op zij stoel en ik waagde mij kans. De man begreep hoogstwaarschijnlijk niet wat ik bedoelde maar nam me naar binnen. Ik was in een textielfabriekje beland en werd naar het kantoor van de directeur geleid. Die man kon me op zijn beurt ook niet helpen maar vond er niets beters op dan alle machines in zijn fabriek stil te leggen en te vragen aan iedereen, van hoog tot laag, wie me kon helpen. Schitterende ervaring. Een arbeidster in schortje en mét hoofddoek - details vergeet je nooit – mocht me enkele blokken vergezellen en loodste me op de juiste bus. Met een handkus en verliefd voor altijd op Griekenland, verwijderde ik me van mijn eerste onvergetelijke ervaring in Hellas.

Dan werd het pas moeilijk. De camping lag op een berghelling en ik kon enkele honderden tenten zien liggen. Het was te veraf om kleuren te onderscheiden en ik probeerde eerst eens aan de receptie. Daar konden ze me niet helpen, ze hadden geen logboek van gasten of plaatsnummers en ik begaf me met loden benen en een zware rugzak; onder de verschroeiende zon, naar boven langs de kronkelende paadjes. ‘Een bruine en een blauwe tent – een blauwe en een bruine tent – een bruine en een blauwe tent’ dreunde ik als een mantra op. Zigzaggend passeerde n mijn spiedende ogen tientallen combinaties van tenten. Eenmaal boven moest ik met pijn in hart en voeten vaststellen dat ik mijn vrienden niet gevonden had. Wat was er gebeurd? Hadden ze een andere camping gezocht of gevonden? Nee, deze zag er niet vol uit… Hadden ze hun vlucht gemist en komen ze pas later aan? Hoe zal ik het ooit weten? Ik riep Zeus, Hermes, Diana en alle Griekse goden die ik me nog herinnerde uit mijn humaniora aan maar mijn smeekbeden werden niet verhoord. De combinatie Chris vdb en goden werkt blijkbaar niet al te goed en ik kon niet anders dan terug naar beneden stappen.

Halverwege hoorde ik Hé, Vandenbroucke roepen. Omdat ik in Griekenland niet gekend, bekend of berucht ben, kon die kreet alleen van Dirk komen. Mijn boezemvriend had me naar boven zien sukkelen maar wilde zijn sadistische genot zo lang uitstellen en hield ervan me zo lang mogelijk te laten afzien. Opgelucht begaf ik me naar zijn blauwe tent (de bruine stond twintig meter verder, vandaar). Het eerste wat we als goede Vlamingen deden was het verspilde vocht aanvullen met een viertal lekkere Griekse pinten. Het werd me vlugger dan gewoonlijk licht in het hoofd en ik had behoefte aan iets minder vloeibaars tussen de kiezen. Na een uitstekende moussaka kroop ik in mijn slaapzak en sliep als een roosje.

De volgende dag bezochten we de Akropolis maar ’s avonds was ehet feest. Juist naast onze camping. Drie maanden aan een stuk, van juli tot en met september is er een wijnfestival. Je betaalt zestig frank, krijgt een stenen kruikje van een halve liter en je mag het uitgestrekte, bosrijke domein binnen. Daar vind je allerhande commerciële standjes (vandaar de minieme toegangsprijs), kraampjes en kinderattracties maar centraal stond wat ons het meest interesseerde. Een lange rij vaten – misschien wel vijfentwintig – met aan ieder vat een kraantje. Onder de kraantjes loopt een aluminiumgoot, kwestie van de grond niet te bezoedelen.

De eerste avond probeerden we alle vaten eens uit maar op den duur vulden we ons kruikje maar voor de helft meer. Zelfs dan nog namen we soms een slok en goten de rest in de goten. Van verspilling gesproken. We waren jong en onervaren. De ervaren oenologen die we ondertussen geworden zijn zouden aan een dergelijke verspilling niet meer meedoen, goed geweten. Op het einde wisten we zelfs niet meer of we wit of rood dronken en besloten we naar onze tent te strompelen. Eigenlijk geen weloverwogen beslissing maar een must. We zagen onze slaapzak enkele keren ronddraaien maar slaagden er uiteindelijk toch in er in te geraken. Het duurde niet lang voor we er al weer uit moesten om het genuttigde edele vocht terug aan Moeder Aarde te schenken, langs verschillende lichaamsopeningen dan nog. Sorry, voor de gevoelige lezers maar het moet er uit. Dirk en ik zaten elkaar troost in te spreken dat het wel zou beteren.

De tweede dag waren we veel slimmer, dachten we. Ondanks onze houten kop en het mannetje dat zich persé een weg naar buiten wilde beitelen wisten we nog welke soort we het liefst gedronken hadden en welke ons best bevallen was. We beperkten ons alcoholverbruik tot gematigde slokjes maar moesten natuurlijk toch nog voldoende drinken om onze toegangsprijs te rechtvaardigen. We lieten zelfs nu en dan de vaten links liggen om een wandeling te maken. We zochten ons een weg naar boven tussen de hasjiesj rokende Grieken en toeristen. Boven op de berg hoorden we muziek en hoewel het niet echt onze favoriete muziek was, deden we toch een poging om te genieten van de Griekse klanken. Een van de muzikanten was het blijkbaar ook beu (of was te dronken) en verliet het podium. De chef van het groepje keek verbaasd op maar viel vlug op zijn poten.

Is there anyone in the audience who knows how to play the ukelele?;” vroeg hij in zijn micro. Er waren blijkbaar geen kandidaten zodat ik me maar, tot mijn eigen grote verbazing meldde als vrijwilliger. Als Guest Appearance, live from Belgium. Ik heb absoluut geen notie van muziek, kan de ene noot niet uit de andere houden en ken het verschil niet tussen een balalaika en een trompet. Ik had Clapton al de ukelele zien bespelen en in al mijn door wijn beïnvloede naïviteit dacht ik dat wat God kon ik misschien ook wel kunnen op een heel wat lager niveau. Ik slaagde er zelfs in het snaarinstrument op een behoorlijke manier vast te houden. Na het eerste akkoord viel ik letterlijk en figuurlijk uit de toon en mocht ik zonder applaus, maar ook zonder boegeroep, van het podium. Ik dronk een witte Retsina op mijn debuut als muzikant.

 

 

Of hoe een muzikale carrière in de kiem werd

gesmoord door enkele glazen teveel Retsina

 

 

 

Zwemmen in het wit

 

 

 

 

 

Een pure strandvakantie met mijn zevenjarige dochter is me te eentonig en ik wilde haar laten kennismaken met de intrinsieke schoonheid van Turkije. Twee dagen geleden hadden we al met de lokale bus een uitstap gedaan naar het eeuwenoude Efese (één van de Zeven Wereldwonderen). Het was daar zo snikheet dat ik achteraf miljoenen Turkse Lira heb mogen betalen aan water en cola’s.

Als tweede trip wilde ik haar laten kennismaken met een plaats die ook door de Unesco op de lijst van World Heritage is gezet. Pamukkale. Verschillende reisbureaus organiseren vanuit de badplaats Kusadasi een daguitstap naar dit natuurwonder. Tegen mijn gewoonte in opteerde ik voor de duurste omdat ik dacht de beste service te krijgen. De beste bus, de beste reisleider, het beste eten… Blijkbaar organiseren aldeze agentschappen hun uitstappen samen Het begon al slecht want de kleine busjes verzamelen op één centraal punt waar de toeristen worden overgeladen op een grotere bus. In het vervolg zou ikdus de goedkoopste kiezen. De service (wel of niet aanwezig) blijft dezelfde. Ik had geen zin gehad veel tijd te verliezen met het uitzoeken van wat al dan niet mogelijk was met het plaatselijk vervoer – Pamukkale is immers toch meer dan 200 kilometer ver – maar waarschijnlijk zou dit toch een stuk vlugger en zeker een heel stuk goedkoper geweest zijn.

Soit, om kwart na acht in de morgen kwam de chauffeur ons ophalen aan ons hotel, een paar kilometer buiten het centrum, waardoor we de eersten waren op de bus. We reden naar de eerstvolgende stop, Hotel Türtel, deden er dan nog een paar andere aan tot we om half negen in het centrum van Kusadasi stonden. Daar moesten we wachten op de andere busjes die mondjesmaat kwamen binnengesijpeld. Ondertussen waren minstens vijf of zes personeelsleden van de Travel Agency Yücel Tourism (of iets dergelijks) druk aan het GSM’en waren. Na twintig minuten overleg kwam hun woordvoerder ons meedelen dat er nog een ander busje vast zat in de wekelijkse vrijdagmarkt. Waarom voorzien die chauffeurs niet dat er wekelijks een vrijdagmarkt is en nemen ze niet een andere weg? Bij het vergelijken van minstens drie lijsten van mensen die mee moesten, kwam de chef tot de conclusie dat we nog eens drie mensen moesten gaan ophalen in, jawel Hotel Türtel. Drie kwartier eerder waren we daar ook al geweest. Organisatorisch kan nog het een en ander verbeteren bij die gasten. Kortom, om een lang verhaal kort te houden: het was kwart voor tien als we rechtover de ingang van ons hotel halt hielden om te tanken. Anderhalf uur waren we al onderweg en hadden figuurlijk alleen maar de straat overgestoken. Moesten we daarvoor zo vroeg uit ons bed?

De chauffeur van de bus had waarschijnlijk voor de eerste keer in zijn leven zo’n gevaarte onder zijn goedgevormde billen en was het nu door zijn gewicht of door iets anders maar dit werd de traagste rit die ik ooit heb meegemaakt. Volgeladen tientonners staken ons fluitend voorbij op de frequente hellingen die we aandeden.

Om kwart voor één waren we in Hierapolis waar de gids ons vijftien minuten de tijd gaf om foto’s te nemen. Deze oude stad is wel iets groter dan mijn achtertuin zodat ik wat meer vrije tijd had gewild.

Nogmaals tien minuutjes bus en waren in Motel Koru waar we na een kwartier wachten – het was ondertussen al bijna twee uur – ons eten kregen. Ik heb het binnengeslokt om toch nog iets te kunnen doen... De overigens vriendelijke gids had ons ’s morgens vroeg verteld dat alles die dag inbegrepen was (uitgezonderd het drinken). Ik heb dus maar niet gewacht op een eventuele rekening voor de twee cola’s die we gedronken hebben en ben me gaan omkleden. De gids had ons pas verteld dat we waarschijnlijk niet in de meertjes van Pamukkale zouden mogen zwemmen vanwege het natuurbehoud van deze uitzonderlijke site. Velen waren ontgoocheld omdat dat ons niet op voorhand gezegd was maar eigenlijk is heel begrijpelijk dat die horden toeristen al dat prachtigs niet meer in mogen.

Motel Koru is een prachtig nieuwbouw complex met restaurants, bars en drie outdoorzwembaden en één poel binnen waar natuurlijk niemand in wil. Het water komt uit dezelfde bronnen als de natuurlijke kalkmeren buiten en zijn dus gemiddeld meer dan 30 graden Celsius warm. In de ondiepe kinderbaden voel je dat je geen fabeltjes wijsgemaakt werden want de kalkafzetting is duidelijk voelbaar tussen je tenen. Omkleedkabientjes staan rond het zwembad opgesteld. Er zijn ook openluchtdouches voorzien om de kalk van je af te spoelen.

Bijna iedereen stond op het afgesproken tijdstip, kwart na vier, klaar aan de ingang om te voet naar de weinige meertjes die nog toegankelijk waren voor het publiek. Natuurlijk waren een paar Engelsen weer te laat (English time, my friend) zodat er niet al te veel tijd meer overschoot. We konden onze voeten natmaken in water van niet meer dan tien centimeter diep en een kwartiertje rondplenzen op onze buik, als we dat wilden...O ja, we mochten nog enkele foto’s nemen van onze gids, de vriendelijke man. Dan werden we weer de bus opgejaagd.

Op de terugweg reed de chauffeur een paar keer mis maar kon gelukkig nog vlug zijn fouten herstellen tot hij op een wegje belandde waar zelfs de dromedarissen nauwelijks hadden om vooruit te schuifelen. Vrezend voor een lekke band of om in de beek te belanden kwamen we ten slotte toch terug op de grote weg. En daar moet gezegd worden dat hij zijn best deed om de verloren tijd in te halen. Hij zweette en reed als een gek zodat zijn tachygraaf (of hoe zo’n controlebakje ook mag heten) hem regelmatig luid piepend tot orde moest roepen. Soit, om half negen ’s avonds stonden we aan de voet van de berg die ons naar onze kamer zou brengen. We waren gelukkig de eersten die van de bus mochten. Wie weet wanneer de anderen gearriveerd zijn?

De site zelf is een wonderbaarlijk natuurwonder waar warmwaterbronnen vanuit de bergen naar beneden stromen, beekjes vormen en later meertjes. Het water stroomt in kleine watervallen van het ene terras naar het andere en laat witte kalksteen achter. Dit natuurfenomeen gaat al meer dan 14000 jaar door. De kalksteenterrasvorming is prachtig om zien. Van op een korte afstand heb je de indruk dat je je in een sneeuwlandschap bevindt. Vanuit de hoogte moet het nog veel mooier zijn.

 

Of hoe onze held

 

 

 

Te Sigyria op de bergen

 

 

 

 

 

Ik stond op een tweehonderd meter hoge rots en voelde me onoverwinnelijk. Van op het Leeuwenplatform in Sigyria, Sri Lanka heb je een onwaarschijnlijk uitzicht langs de loodrechte wanden naar beneden.. We stonden tussen de Lion Paws, de Leeuwenpoten, het startpunt van de beklimming. Je moet naar boven eerst langs een metalen trap maar dan op smalle, glibberige in de rots uitgehouwen treden. Mensen met hoogtevrees overdenken zich beter tweemaal voor ze zich aan de klim waanden. Gelukkig kan je je op de meeste plaatsen aan een wankele metalen leuning vasthouden. Een verstokte roker als ik heeft nog een bijkomende handicap maar dat die ik mezelf aan.

Halverwege is er een verplichte stop bij de Sigyria damsels. Deze dames zijn in de vijfde eeuw op wondermooie fresco’s vereeuwigd. Omdat de schilderijen in een grot tegen de zon beschermd werden zijn ze eeuwenlang zo goed bewaard gebleven. Alleen hun naakte bovenlijk is zichtbaar en is getooid met prachtige halskettingen, armbanden, oorringen. Het zouden de enige bewaarde erotische muurschilderingen in heel Sri Lanka zijn. Jammer genoeg heeft een religieuze fundamentalist of gewoon een vandaal een grot aantal van deze pin-ups uit de vijfde eeuwvernietigd. Wie kan er nu iets hebben tegen een mooi fresco van een mooie blote vrouw?

Stel je van de ruïne boven niet veel voor: van het vroeger waarschijnlijk monumentale fort is niets meer te zien en de muren van de oude vesting zijn niet hoger dan enkele decimeter.

Toch sta je daar ademloos (nee, niet door die kankerstokjes) maar door het uitzicht waarvoor superlatieven ontbreken. Je kunt driehonderdzestig graden rondkijken en ziet niets anders dan de woeste jungle, hier en daar doorspekt met een meertje waarin je dorstige oerwouddieren vermeodt en waar je echt sprakeloos van wordt. Fluisterend om de sacrale stilte niet te doorbreken hebben we daar een kwartiertje zitten mijmeren over de nietigheid van de mens en de grootsheid van de natuur. Tegelijkertijd konden we niet anders dan onze bewondering uitspreken voor de veldheer die van deze rots zijn onneembare vesting maakte. Kasyapa, de vorst uit de vijfde eeuw na Christus liet zijn slaven dit fort bouwen om een onoverwinnelijk en ‘adelaarsgevoel’ te hebben over zijn vijanden. Tegenstanders en historici hebben er wel een heel andere uitleg voor. Volgen sommigen bouwde hij deze burcht alleen maar om zijn naar schatting vijfhonderd vrouwen te kunnen plezieren. De nuchtere mens die ik ben wordt er zowaar filosofisch van. Men noemde het zelfs oneerbiedig de Loft Palace en de verwijzingen naa trantatristische sex zijn niet uit de lucht.

DE wereldbekende science-fiction schrijver Arthur C. Clark e(dien van 2002, A spacve odyssey, weet je wel) zah de rots zelf uitermate geschikt als een landingsplaats voor aliens en zag er al een volgende en zocveelste sequel van Star Wars zich afspelen.

 

Whatever, het was letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt van mijn reis.

 

 

 

Train à Petite Vitesse

 

 

 

 

 

Langer dan vijf minuten duurt het gewoonlijk niet voor mijn ogen dichtvallen op om het even welk gemotoriseerd vervoersmiddel. Veel intellectueel, visueel of emotioneel genot brengen de meeste verplaatsingen gewoonlijk niet met zich mee zodat ik nog altijd probeer een beetje te lezen. Meestal tot ergernis van mijn medereizigers die dan nog voor een praatje te vinden zouden zijn, vertrek ik veel te snel naar dromenland. Ten koste van de veiligheid ook want zoals algemeen geweten gebeuren veel diefstallen op bussen en treinen. Daar heb ik, zoals jullie nu ondertussen weten, ook al ervaring mee.

Ditmaal kon en wilde ik niet in slaap vallen. Het was én te gevaarlijk én te mooi. In Sri Lanka zat de trein tussen Kandy en Nuwara Eliya gewoonlijk propvol. Zo ook de dag dat ik hem nam. Ik had nog juist plaats op de treeplank. Het was warm buiten maar nog warmer binnen, er was geen tropisch onweer voorspeld zodat ik blij was van de enigszins frisse buitenlucht te mogen genieten.

En niet alleen van de frisse lucht genoot ik.. Omdat het mijn eerste verre reis was, genoot ik van alles wat ik beleefde. De jungle die de Engelse locomotief doorploegde was niet half zo indrukwekkend en vooral waren de bomen niet half zo groot als ik verwacht had. Ik had mezelf in gedachten een voorstelling gemaakt van een ondoordringbaar woud met tientallen meters hoge bomen die alle licht wegnamen. Wat ik zag was een indrukwekkend bomenaantal maar het bleef er klaar en ze waren ook niet zo hoog. De nederzettingen die we passeerden waren armoediger dan ik me had kunnen voorstellen. De hutjes kleiner en vuiler dan ik had verwacht. De mensen slechter en vuiler gekleed en meer ondervoed dan ik uit mijn mentale voorbereiding had kunnen opmaken. Er waren geen straten en gelukkig ook geen auto’s. Het vervoer gebeurde te voet of met karren.

Opvallend was, en dat zal iedere reiziger naar derdewereldlanden kunnen beamen, dat ieder huisje zijn schotelantenne heeft. Hoe kun je dit rijmen met de alomtegenwoordige armoede? Het kijkkastje moet een soort escapisme zijn voor mensen die zelfs aan de meest primitieve levensbehoeftes niet kunnen voldoen, hun kinderen niet voldoende te eten kunnen geven. Mijn eerste reactie was: ze zouden hun geld beter aan iets nuttigers besteden. Pass later pas daagde het me het besef dat het kijkkastje een vlucht uit de werkelijkheid kan zijn. Waarschijnlijk is die eenmalige aankoop niet zo heel groot en houdt het, net als bij ons, de kinderen zoet. Anderzijds zien ze ook wat er in de rest van de wereld gebeurt. Zou dat hen, in al hun miserie, niet nog ellendiger en afgunstiger maken wanneer ze zien dat bijna iedereen in de wereld het beter heeft dan henzelf?

Nauw aansluitend bij deze opmerking is de vaststelling dat deze mensen er ogenschijnlijk gelukkiger bijlopen dan bij ons. Stress kennen ze niet, werken moeten of kunnen ze niet, huizen zijn rap gekuist vanwege geen ramen en vloeren. Wassen doe ze als het hen uitkomt en anders lopen ze er maar vuil bij. Computers kunnen niet crashen of virussen verspreiden. Ze hebben geen problemen met auto’s die ’s winters niet starten vanwege de koude of geen parkeerplaats vinden bij de zaterdagse shopbeurt. Ze worden niet op de meest intieme momenten gestoord door een rinkelende telefoon of een blèrende GSM. Misschien toch wel een leventje om een beetje jaloers op te zijn, of ten minste ons te doen nadenken over de onpersoonlijke, stresserende welvaartstaat waarin wij leven.

Lachende volwassenen maar vooral kinderen in de dorpen en vooral spelend op straat. In de modder met een kapotte fietsband. Voetballen met een rot stuk fruit of ploeteren in een vuil beekje... Het prille geluk dat wij als kind (wat klink ik nu oud en belerend) nog een beetje kenden. Straatjochies zouden wij ze nu noemen maar in onze verwesterde maatschappij is dat straatbeeld jammer genoeg weg.

Soit, de uren trein over de ik weet niet hoeveel kilometer vlogen voorbij. Twee Nederlanders die ik de eerste dag in Anuradhapura had ontmoet, hadden een luxeplaats geboekt in de trein en wisselden ze op hun huwelijksreis nu en dan het rugzakkersbestaan af met een verwendagje. Daar zaten ze nu in de View Room. Dit is de luxeplaats helemaal voorin in de trein in een soort glazen koepel waardoor je een schitterend uitzicht hebt op wat op je afkomt. Je betaalt wel tweemaal zoveel als een gewone passagier en boekt best een paar dagen op voorhand. Na een tijdje waren ze het aquariumgevoel wel een beetje beu en mengden zich onder het plebs.

Al die tijd had ik naar mijn bescheiden mening, nog een veel beter plaatsje. Ik zat op de treeplank en zag alles van op de eerste rij. Samen deden we na een paar uur toch een poging om ergens een zitplaats te vinden in de overvolle coupé. Het beviel ons slecht omdat een spontaan gevormd groepje van een vijftal Singhalezen hun pseudo-muzikale talenten op stoelen en banken uitprobeerden. Ze hadden veel plezier, leefden zich volledig uit en roffelden op alles wat maar los of vast zat. Hun voor Westerse oren onmelodieuze ritmes klonken in onze oren als ‘pokkeherrie’ (uitspraak van de Nederlander) en verstoorden de gemoedsrust die over mij was neergedaald bij het bekijken van al dat moois buiten. Na de eerste drie nummers van dit spontane Free Podium namen de Nederlander en ik onze gelukkig opengebleven strategische posities weer in. We rolden allebei ons shagje - binnen mag je niet roken - en bleven in alle stilte genieten van onze droomtrip.

We genoten van de bergen, de watervalletjes, de theeplantages en de constant prachtige natuur. We bleven als voyeurs de mensen bespieden in hun dagdagelijkse bezigheden die voornamelijk bestonden uit stilzitten voor hun hut en we zwaaiden naar de met de trein meelopende en joelende kinderen.

Bij ons razen de Intercity- of andere TGV-treinen doorheen het landschap zodat je slechts een vage schim van een boom, dan een vage schim van een huis en weer een boom, enz. ziet. De slaapverwekkende Vlaamse treintrips waren triestige herinneringen bij deze memorabele rit. Het grote verschil is dat je er bij ons zo vlug mogelijk uit wil zijn terwijl je hier zo lang mogelijk wil blijven zitten. De Vlaamse auteur Johan Daisne zal hier wel nooit geweest zijn maar dat de titel van zijn bestseller De trein der traagheid op zo’n rit geïnspireerd is, is zeker..

Eerst geloofde ik niet wat ik zag. Op de bordjes langs de sporen stond de maximumsnelheid aangegeven die de trein mocht of kon halen. Op relatief vlakke gedeeltes mocht de treinbestuurder niet meer dan 16 mijl per uur rijden.

Later in de bergen zag ik zelfs een bord Maximum speed 5 MpH.

 

 

Of hoe onze held er in slaagde uren aan een stuk wakker te blijven op een trein en er zelfs in slaagde er niet van te vallen

 

 

 

Brulapen uit de oertijd

 

 

 

 

 

‘Howler monkeys’’, hoorde ik iemand achter mij roepen. Nee, de vrouw die deze kreet slaakte had het niet tegen of over ons maar reageerde op het verbazingwekkende vocale talent van het soort apen dat in het Nationaal Park van Palenque woont. Het geluid van brulapen zal ons de volgende dagen vergezellen. Vooral ’s morgens vroeg hoor je ze wakker worden.

Het geluid van de apen wordt in reisgidsen vergeleken met dat van leeuwen of olifanten maar de werkelijkheid overtreft je stoutste fantasieën. Iedere aap maakt meer lawaai dan tien leeuwen samen of een kudde wilde aanstormende olifanten. Het geluid dat kilometers ver te horen is kan je niet beschrijven maar is onvergetelijk en dringt door merg een been. De baviaanachtige apen verzamelen zich in kleine groepjes en leven bijna altijd hoog in de bomen. Door hun strikt vegetarisch dieet is hun energie beperkt en gebeurt het zelden dat je ze ziet bewegen. Dit maakt het geluid alleen maar angstaanjagender.

De ruïnes van Palenque, gelegen in het Park, zijn de meest indrukwekkende van alle Mexicaanse Mayasites. Chichen Itza is misschien wel de meest gerestaureerde en Uxmal de grootste maar Palenque straalt, midden in de jungle, een eeuwenoude woestheid uit. Er komen niet zo hel veel toeristenbussen naar deze relatief onveilige uithoef in het door Zapatisten geteisterde Chiapas waardoor je je als het ware één voelt metde mensen die in deze adembenemende omgeving woonden.

We dachten dat niets Palenque nog zou kunnen overtreffen. We hadden het deerlijk mis.

Enkele honderden kilometer en een weel later ligt Tikal in Guatemala waar we op een tiental kilometer van het domein logeerden en hadden voor de volgende dag een uitstap met een minibusje geboekt. Een van de hotelbedienden zou ons ’s morgens rond half vier komen wekken. Gelukkig maar hadden wij een wekker die het deed en konden wijzelf de lustige slaper uit zijn hangmat kieperen. Ochtendgymnastiek. Hij kon er niet mee lachen. Anderhalf uur later kwamen we in het pikdonker aan in Tikal. Niemand zag het al zitten om door de jungle te trekken – we hadden nog wat geslapen, voor zover mogelijk, op het busje en hadden iets stevigers nodig. We gingen allen samen naar een eettentje om een koffie bij het zelf meegebrachte ontbijt te bestellen.

Via Tempel I (ontoegankelijk verklaard vanwege een paar dodelijke valpartijen de laatste jaren) en de tempels II en III zo vlug mogelijk naar het summum, numero quatro gewandeld waar we om kwart na zes aankwamen. De lastige maar niet echt gevaarlijke beklimming via laddertjes, boomwortels en rotsblokken brengt je naar boven. Wij waren ondanks onze inspanningen toch niet de eersten boven: een mooi en niet al te schuw wasbeertje was ons voor. Jammer dat de zon er niet helemaal doorkwam zodat de nevel het schitterende uitzicht wat bedierf. We zijn daar een halfuurtje blijven zitten om te genieten van de geluiden die opstegen uit de ontwakende jungle. We vroegen ons wel af of het wel de moeite had geloond zo vroeg op te staan. Toen we terug op de Plaza Mayor aankwamen was het antwoord duidelijk: er was al zoveel volk dat het mooiste eraf was en ook de toekans vertoonden zich al bijna niet meer. Bij zonsopgang hadden we er tientallen in het wild zien rondfladderen met hun rare vlucht maar eenmaal de meute toeristen er aan komt vertonen ze zich niet meer. ZE trekken zich diep terug in het oerwoud. Ook de brulapen hadden er die dag geen zin in zodat we ze slechts van heel uit de verte hoorden dat ze er waren. Ze trekken zich terug in hun natuurlijke biotopen, hoog in de bomen zodat je ze als toerist bijna nooit kunt zien.

Rond tien uur zijn we bij de ingang water gaan kopen om onze broodjes door te spoelen. Het was nog veel te vroeg om te staan wachten op het busje dat er pas in de vroege namiddag zou aankomen. Dan nog maar eens terug naar de Grote Markt waar tientallen gewone apen de toekans hadden vervangen en de toeristen vermaakten maar ook lastig vielen. Onderweg hadden we bewonderend genoten van de talrijke junglebloemen en planten.

We verlieten de voor toeristen voorziene wandelpaadjes en begaven ons diep in de jungle. We hadden meer dan tijd genoeg en wilden misschien nog wel wat meer zien van de verschrikkelijk mooie fauna en flora van dit ecologisch rijke gebied. Onze uitstap duurde niet lang. Miljoenen muggen vielen ons aan en verjaagden ons uit hun territorium.

Dit was een jungleverhaal met enorme beesten (brulapen) en piepkleine insecten. Voor wie denk je dat we op de loop gingen?

 

 

Of hoe onze held op de loop ging voor pieplkleien beestje sen de grote negeerde

 

 

 

Verplaatsbare beelden aan de Nijl

 

 

 

 

 

De strip De Sigaren van de Farao van de Belg Hergé bracht mij als kind al een eerste waarschijnlijk onvervulbare jeugddroom. Ooit wilde ik in de voetsporen van sterreporter Kuifje Egypte en haar piramiden, sfinx en tempels bezoeken. Tijdens mijn schoolgaande jeugd leerde ik later nog veel meer over de oude culturen van Grieken en Romeinen maar het waren vooral de Egyptenaren die me aanspraken.

Dolgelukkig als een kind was ik in 1997 toen ik de kans zag om deze eerste stripjeugddroom te verwezenlijken, de bakermat van onze Westerse beschaving te kunnen bezoeken. Mijn ouders waren behoorlijk ongerust omdat een week voor mijn vertrek net voor het Egyptisch Museum in Cairo een bom ontploft was. Mijn boutade Het is nooit zo veilig als na een aanslag kon hen niet overtuigen. Het is meer dan een boutade, het is een stelling die ik altijd en overal geargumenteerd probeer te verkondigen maar altijd zonder bijval. Misschien nu jullie, lieve lezeres en lezeressen. Welnu, er is ten eerste meer politie in het straatbeeld wat je misschien geen gevoel van veiligheid geeft maar het toch doet. Bijkomend voordeel is dat het toerisme in elkaar klapt, de vluchten goedkoper worden en er meer plaats is in hotels en restaurants en de wachtrijen aan de bezienswaardigheden korter worden. Jullie begrijpen dit, lieve lezers, maar probeer dit eens aan de blanke bange man uit te leggen. Hopeloze zaak.

De piramides van Gizeh maken indruk van dichtbij. Van op afstand ontgoochelen ze me een beetje. Ik weet niet goed hoe ik die ontgoocheling moet beschrijven maar ik had er toch eigenlijk meer van verwacht, van die eerste blik. Het is maar als je er pal naast staat dat de verwondering je overvalt en je eigen nietigheid duidelijk wordt. De individuele blokken zijn zo enorm groot en hoog dat je je maar een klein mensje voelt en je je afvraagt hoe ze in Horusnaam die blokken naar boven hebben gekregen. De kinderen konden er nauwelijks op geraken en wandelden dan een rondje rond de piramiden op stenen waar je een partijtje badminton kunt op spelen.

 

Zuidelijk de Nijl afdalend verwonderde ik me hoe langer hoe meer over de grootsheid, de monumentaliteit van de tempels, van de beelden, van de complexen. De koningsbeelden Luxor zijn tien maal zo groot als een mens en zijn zo fijn afgewerkt dat het meesterwerken van voorchristelijke beeldhouwkunst geworden zijn. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat 3500 jaar geleden menselijke handen, doodgewone mensen, verantwoordelijk waren voor deze monumentale, niet religieuze kunst.

Die grootsheid, misschien wel megalomanie van de farao’s wordt ten top gedreven in Abu Simbel. Je moet er wel iets voor over hebben om de in rots uitgehouwen beelden van Ramses II te bezoeken. Bij mijn eerste bezoek in 1997 kon je het complex nog over de weg bereiken als onderdeel van een dagtrip. In één dag bezocht je Abu, De Aswan stuwdam, de Unfinished Obelisk en de Tempel van Philae voor slechts een goede 300 BEF per persoon.

Het werd een héél lange dag. Voor dag en dauw moet je uit je bed want de bus vertrekt om vier uur is Aswan. De chauffeur rijdt ook liever als het fris is en de toeristen zijn blij als ze er kunnen arriveren voor de busladingen Japanners en Amerikanen arriveren. Het is vier uur rijden door een desolaat woestijnlandschap waar je slechts hier en daar een paar lemen huisjes of een uitgebrande (beschoten door de Soedanese rebellen die hier in de grensstreek nogal actief zijn?) bus ziet staan.

Je slaap wel nog wat in de bus maar niet als je zoals ik, pal onder meer dan 150 decibels producerende boxen zit.

Het drie kwartier dat je toegemeten krijgt in Abu Simbel sta je stil bij de nietigheid van de mens. Je voelt je zo miniem bij die tientallen meters hoge beelden maar tegelijkertijd voel je ook de niet goed te praten afstand tussen de heersers en het plebs. Je moet naar hen opkijken, dat was wel hun onderliggende maar evidente bedoeling. Door afkomst, door geboorte, door demagogie of door betere generaals verkregen ze een positie waarin ze anderen als slaven konden laten werken. Tot meerdere eer en glorie, niet van het vaderland maar van henzelf. Om eventjes bij stil te staan.

Denk ten slotte ook nog eens aan de enorme financiële en logistieke steun die de Unesco Egypte heeft verleend om de beelden die dreigden onder water te geraken door de verhoging van het waterpeil van de Nijl. Stuk voor stuk te verzagen, te verplaatsen en weer aan elkaar te lijmen. Schitterend monnikenwerk.

Vier jaar later was ik voor de tweede maal in Egypte en kon je alleen nog per vliegtuig naar Abu Simbel. De officiële reden was dat de veiligheid van de toeristen niet verzekerd kon worden langs de weg maar ik geloof meer wat de gewone mens daar ervan zegt. De regering zal wel een procentje op de vluchten hebben en wordt ze zelf alleen maar beter van. Zo wordt ook de mythe beter in stand gehouden en kunnen alleen de rijken genieten van dit wereldwonder.

Cfr Petra, 100 fr dag of Galaâgos

Wij waren met zijn vijven en zouden meer dan 40.000 BEF moeten betalen voor die éné voormiddag. Ons reizigersbudget is daar niet op voorzien

 

 

Of hoe Chris

 

 

 

De jongste en mooiste farao

 

 

 

 

 

Vanzelfsprekend is het er druk in de Toetanchamonzaal in het Egyptisch Museum van Cairo. Ik heb in mijn leven het geluk gehad, door het reizen, veel mooie dingen mogen aanschouwen. In de museazijn het gewoonlijk producten van de menselijke geest waarbij de David van Michelangelo, de Mona Lisa van Da Vinci en het gehele Dalioeuvre in Figueras aan de absolute top staan. De Unesco heeft het goed gezien toen ze ook natuurfenomenen en natuurparken op hun lijst van de World Heritage plaatsen. Pamukkale, de Baai van Ha Long of vulkanen en woestijnen kunnen voor sommige mensen nog intenser mooi zijn dan het bovengenoemde. Kunstschatten kunnen als laatste ook nog bestaan uit schitterend vakmanschap, heel dikwijls vervaardigd voor koningen, keizers of religieuze leiders. De Britse kroonjuwelen, de kroon van Wenceslas in Praag, de pracht en praal van het Vaticaan zijn zeker en vast de moeite waard. Maar Toet slaat alles.

Bij het binnenkomen in de benedengangen van het Egyptisch Museum in Cairo word je onmiddellijk met de mysterieuze blikken van enorme beelden. Koningen en Koninginnen uit de diverse dynastieën, in verschillende staat van verval – het komt hier niet op een arm of een been minder – doen je verstomd staan.

Van de rijkdom van de Toetanchamonzaal krijg je beneden al een voorsmaakje met de maquette van het in 1927 door Carter in de Vallei der Koningen ontdekte en opgegraven graf. Naast een vage tekening zie je ook nog veel artefacten die uit het graf kwamen. Stoelen, staf, muren, omhulsels van sarcofagen… Dit is allemaal slechts peanuts in vergelijking met wat je boven vindt. Een kleine zaal rechts die je niet kan missen omdat er ten eerste zoveel bewakers zijn en ten tweede omdat er zoveel volk binnen zit. Je kan uren staren naar het elf kilo zwaar massief gouden masker, de sieraden en de twee massief gouden sarcofagen van de niet eens zo machtige farao. Waar heeft die man zo’n weelde verdiend? Niemand kan hier echt een sluitend antwoord op geven.

Superlatieven schieten tekort bij al dat moois. Jammer genoeg vond ik op dat ogenblik de aanschaf van mijn fototoestel een miskoop. Ik had enkele jaren geleden, na mijn Sri Lanka avontuur, geopteerd voor een volautomatisch toestel met ingebouwde flash maar bijna nergens in Egypte mag binnen geflitst worden. Er is wel een Menu aan mijn toestel waarmee ik hoogstwaarschijnlijk de automatische flits kan afzetten maar natuurlijk heb ik de handleiding niet bij me. Daarenboven moet ik bekennen dat mijn technisch verstand te beperkt is. Het leek me hier niet the right place om te beginnen experimenteren. Zo liet ik mijn toestel dus aan de vestiaire achter, met spijt in het hart.

Drie jaar later deed ik met Katrien en de kinderen nog eens hetzelfde Nijltraject. Ik zag er niet tegenop nogmaals het Egyptisch Museum aan te doen omdat het zo wonderbaarlijk mooi is. De kinderen hadden elk een wegwerpcamera meegekregen om hun eigen foto’s te kunnen nemen. Van die wegwerpcamera’s ben je nooit zeker. Natuurlijk ging er een flits af – die van Camille - en spurtte een bewaker op ons af om te zeggen dat zij dat niet mocht doen. Ondergetekende verontschuldigde zich in alle toonaarden en wrong zich in alle bochten om duidelijk te maken dat een kind dat niet opzettelijk doet. Met deze aanvaardde verontschuldigingen hadden wij toch mooi maar een foto van het masker.

De Mummy Room had ik de eerste keer niet aangedaan vanwege te duur maar de andere reisgenoten wilden persé binnen zodat ik me maar naar de democratische meerderheid voegde. De overblijfselen van enkele eeuwenoude nog aangeklede farao’s konden we aan een kritische blik onderwerpen. Indrukwekkend hoe sommigen zelfs nog hun baardje hebben

We wandelden op ons gemak door de rest van de zalen, namen de tijd om alles rustig te bekijken. Regelmatig hoorde ik het klikken van een toestel tot het bijna fataal afliep voor Ilse. Ze nam een foto van de beelden van…. En haar flits ging af. Deze bewaker was heel wat kordater en eiste haar toestel op. Ik moest mee naar de hoofdbewaker. Proberen uit te leggen dat het de foto’s van een kind waren, dat ze zelf gespaard had voor dat toestel van haar zakgeld, dat we op het einde van de reis waren aanbeland en dat al haar ultrapersoonlijke souvenirs daarop stonden… niets hielp. We wandelden snel door enkele lange gangen maar vonden blijkbaar zijn chef niet. Hij werd het beu, gaf me met een Egyptische vloek het toestel terug. Ik boog als een knipmes en zag hem naar zijn plaatse terugbenen. Eind goed, al goed.

In het graf van onze Toet de week daarvoor was ik niet naar binnen geweest. Ik was er jaren geleden al binnen geweest, vond het overroepen en zijn geld niet waard. Aan de inkom van het graf stond een bordje ‘Tut no photo’s. Lap, daar stonden we met het extra-ticketje dat we kilometers en kilometers terug hadden gekocht aan de entrance booth. O ja, en daarom waren we iemand tegengekomen die zogezegd een bonnetje over had en ons er eentje gaf. Ik liet vrouw en kinderen binnengaan, een praatje slaand met de bewakers. Toen ze buitenkwamen zag ik onmiddellijk aan Katriens verhitte gezicht en aan de pretoogjes van de kinderen dat er daar iets gebeurd was dat het daglicht niet mocht zien. Iets onverwacht, geheim maar toch leuk, kon ik aflezen. Pieter-Jan was vergeten zijn wegwerpcameraatje af te geven aan de ingang en in alle stilte, niet gehinderd door bewakers, namen ze een foto van het wereldberoemde graf en de muurschildering. Met knikkende , zelf geschrokken van de flash, hoorden ze geen opgewonden bewakers binnenvallen en haden zo een verhaal dat nog regelmatig de ronde doet.

 

 

Of hoe de vloek Toetanchamon ons achtervolgde in het Museum maar kwijtgeraakte in zijn graf.

 

 

 

 

 

Een graf in marmer

 

 

 

 

 

Vanuit New Delhi waren we met een luxetaxi naar Agra gereden (zie elders) en onze gids, een heel vriendelijke man vergezelde ons tot aan de ingang van de Taj Mahal. Daar moesten we queuën om onze twee aanstekers, een pakje kauwgum, een restje tabak en mijn multifunctioneel zakmes achter te laten. Zakken legen maar rugzak houden. Om geen tijd te verliezen had de gids ons laten aanschuiven in de rij terwijl hij de nodige formaliteiten aan het bagagedepot vervulde; de kwitantie hield hij bij zich…

“Jullie hebben geluk, het is gratis op vrijdag…”, wist hij ons te vertellen. Na ons hotelavontuur in Delhi telde iedere roepies dubbel maar die tien stuks zouden ons toch niet tegenhouden om dit wonder hier te bezoeken. Het was vrijdag en moest zijn belangrijkste gebedsdienst van de week als moslim vervullen. Hoe de islamitische gebedsrituelen juist in elkaar zitten weet ik niet uit het hoofd maar dat ze zich opdirken om allemaal samen naar de moskee te komen de vrijdag, daar ben ik wel zeker van. We spraken af dat hij ons tegen drie uur, na ons bezoek, weer zou komen ophalen om for free met zijn taxi naar het Rode Fort te rijden. Gidsen mogen voor mijn part een uitstervend ras worden en dus was ik enorm blij dat we van hem af waren. Zo hadden we rustig de tijd hadden om, wij twee alleen, te genieten van al het moois dat dit wereldwonder te bieden heeft. Voor hij ons verliet vereeuwigde hij nog wel het mooie koppel voor hem met de Taj op de achtergrond. Dat deed hij heel goed.

Nietsvermoedend stapten we langs de verzorgde vijvers door de brede lanen tot aan het grafmonument waar ik begon te filmen en Katrien het fototoestel boven haalde. Een snerpend politiefluitje op de achtergrond negerend, liet ik de camera lopen tot een ruwe schouderklop me duidelijk maakte dat op die plaats niet meer gefilmd mocht worden. Ik had het bordje niet gezien, echt waar. Had ik het wel gezien, dan zou het me waarschijnlijk ook niet weerhouden hebben. Terug naar de cloakroom om de video te deponeren, het fototoestel mochten we bijhouden.

De Taj Mahal zelf is een schitterend gebouw, een geheel in marmer opgetrokken grafmonument ter nagedachtenis van Mumtaz, de vrouw van de Sjah. Het witte gebouw dat in halfweg de zeventiende eeuw afraakte is van boven tot beneden en van beneden tot boven en zowel van binnen als van buiten versierd met ingelegde edelstenen en halfedelstenen. Effenaf schitterend. Binnen zijn er twee graven (replica) en beneden (nauwelijks zichtbaar voor de toeristen) de twee echte waar de Maharadja en zijn vrouw opgebaard liggen. Het mausoleum ligt in een groot park dat omringd wordt door vier indrukwekkende en mooi gebeeldhouwde toegangspoorten. Erg groot is het domein niet zodat je rustig kunt genieten van de duizenden details zonder je te moeten haasten

Tegen kwart na twee waren we terug aan ons vertrekpunt. Gelukkig had Katrien haar sigaretten en aansteker in de dagrugzak gelaten zodat we toch nog iets hadden om onze longen en het wachten op de gids te vullen.

De Indische hemel verduisterde en een uitlopertje van het regenseizoen waaide ons tegemoet. Wij schuilden op een verhoog onder een monumentale portiek van een van de toegangspoortyen maar de tropische plensbui die losbarstte maakte ons toch behoorlijk nat. Rillend van de koude kropen we dicht bij elkaar en zagen tussen de druppels door verschillende mensen arriveren met een paraplu of zelfs met meerdere paraplu’s. Zou onze gids ook zo attent zijn? We bleven daar tot 16 uur wachten maar zagen niemand die we kenden of herkenden. Ons afgegeven materiaal aan de cloakroom konden we, ondanks herhaaldelijk aandringen, niet recupereren omdat we ons receipt niet hadden. In al mijn naïviteit hoopte ik nog dat we de gids gemist hadden en dat onze bezittingen zouden afgeleverd worden in ons hotel en daar zouden liggen lachen naar ons. Kon toch, hé.

Nee hoor, we waren te voet naar ons hotel teruggewandeld en waren ontgoocheld te horen dat niemand daar een boodschap voor ons achter gelaten had. We bleven de rest van de namiddag in de tuin van het hotel zitten, met zicht op de Taj Mahal. Wonderbaarlijke locatie.

Een tweede Mahal die ik nooit zal vergeten is die van Jaipur. We zagen van ver al de prachtige rode façade in de Rode Stad maar vonden geen deur.

Een jongetje sleepte ons mee naar de achterkant van het gebouw waar de echte, officiële ingang is. Zijn vraag om wat wisselgeld sloegen we, zoals gewoonlijk, af en we stapten parmantig naar binnen. Voor twee roepies bezoek je een van de volgens mij vreemdste en indrukwekkendste gebouwen ter wereld.

De Hawa Mahal is niet veel meer dan een enorm grote façade met tientallen kamertjes langs de straatkant. Iedere vrouw van de harem van de plaatselijke maharadja had één van de 953 kleine kamertjes met gesculpteerde luikjes. Zo konden ze zelf niet gezien worden maar door een piepklein luikje konden zij de optochten en processies wel gadeslaan. Architecturaal schitterend en van een ongeëvenaarde functionaliteit. Het hele gebouw is maar twee kamers en één gang breed.

Onvergetelijk: een van de mooiste gebouwen ter wereld en een van de vreemdste maar daardoor ook onvergetelijkste.

 

 

 

What goes up…

 

 

 

 

 

Sinterklaas heeft pannenkoeken gebakken, zei mijn moeder altijd toen ik als kleuter verbaasd stond te kijken naar een rozerode avondlijke hemel. Ik maakte er, op haar aansporing, een inwendig leuk spelletje vanom in de wolken de mijter, staf of zelfs de baard van de goede Sint te vinden. En ieder lukte dat. Nu ben ik al een heel stuk groter en heel wat wijzer, stel ik mezelf soms voor, maar nog altijd kan ik als kind verwonderd staan kijken prachtig zonsop- of ondergangen.

Aks ik alleen ben probeer ik altijd de omstandigheden zo ideaal mogelijk te maken. Ik moet rustig plekje hebben om me voor te bereiden Een plaatsje waar ik enige tijd kan blijven zitten omdat de zon, afhankelijk van de plaats op deze wereldbol, traag of snel ondergaat. Ik zorg voor een fles water en een goed boek en installeer me zeer tijdig om me allerminst te moeten haasten.

Toch heb ik al veel teleurstellende ervaringen opgedaan op plaatsen waarvan ik het tegendeel had verwacht. In Wadi Rum bijvoorbeeld duurde het ondergaan van de zon veel te lang en was de wisselende lichtinval op de rotsen en het effect op de woestijn te miniem om mooi te zijn.

In Mali was het ondanks de enorme hitte en de heldere sterrenhemel ’s avonds altijd te mistig om de duidelijke contouren van de falaise of van de Niger te zien.

Aan de baai van het Griekse Nafplion zie je een schitterende zonsondergang maar vind je bijna geen plaatsje om alleen te zijn en moet je sowieso die ervaring delen met hordes onbenullige toeristen.

Gelukkig tel ik meer positieve ervaringen dan andere. Soms beleefde ik ze alleen, soms in gezelschap, al naargelang de omstandigheden. In Turkije zat ik met mijn dochtertje op het terras van ons hotel na het eten een gezelschapsspelletje te spelen. We zagen een vuurrode bol tussen de rotsen de zee omarmen, ondergaan en genoten ervan.

Ik Egypte zag ik een felucca voorbijvaren op de Nijl tegen een achtergrond van verschillende tinten roze en de bergen die de Vallei der Koningen verborgen.

In het Syrische Palmyra zie je de ondergaande zon tussen de verschillende pilaren van de overblijfselen van de Romeinse ruïnes. Door de wisselende kleur van de lucht en door je een metertje te verplaatsen heb je telkens een nieuw, ander maar even mooi zicht.

Van op onze Chinese jonk in de baai van Ha Long zagen we duizenden rotsen de zakkende zon insluiten en opzwelgen.

In Mount Abu dronken Katrien en ik elk een gemberchai en was het meer de romantische omgeving en het gezelschap die van het gebeuren een aparte belevenis maakte.

Maar de zonsondergang die me het best bijblijft, is die op het paradijselijke strand van Caye Caulker in Belize. De weinige toersiten zaten op café of op restaurant en tussen verlaten hutjes zat ik daar verder helemaal alleen Op twee paaltjes vijftig meter ver in het water zitten twee eenzame pelikanen hun eten te laten verteren. De warme ze ruiste wellustig en bracht me een innerlijke rust die ik nog niet veel heb meegemaakt.

Het besef dat de zonsopgang soms nog mooier is den de ondergang is soms al genoeg om met een gerust gemoed te gaan slapen en te verlangen naar de volgende morgen.

 

Of wioeWie hier ooit een depressie kweekt is een krak

 

 

 

Onvoltooid tegenwoordige tijd

 

 

 

 

 

Het Barcelona van Gaudi (1852-1926) is één groot openluchtmuseum, een kijkboek van modernistische architectuur. Parc Guëll, Casa Mila en Casa Batlo zijn maar enkele van de meest bekende bouwwerken van de grootmeester van de Spaanse Art Nouveau en rechtvaardigen op zich al een bezoek aan de fiere Catalaanse hoofdstad. Deze vreemde en uitzonderlijke gebouwenzinken echter in het niets bij de originaliteit, monumentaliteit en vreemdheid van Gaudis meesterwerk.

Eind vorige eeuw, 1883 nam Gaudi het werk over van de architect die een jaar daarvoor de eerste steen had gelegd voor de kathedraal. Het werd zijn levenswerk maar ontwierp tussendoor nog enkele ander legendarische gebouwen. Hij werd, compleet verbitterd en vereenzaamd in 1926 door een trein gegrepen en kan slechts van gene zijde de werken aan de Sagrada meemaken. Naar schatting zal het nog 25 jaar duren voor de werkzaamheden zullen af geraken.

Naar goede gewoonte, spaar ik altijd het beste en het mooiste voor de laatste dag van de reis. Vandaag stond de Sagrada Familia op het programma. Kort na de middag stonden we aan te schuiven in de lange rij om elk met veel plezier 800 peseta’s te spenderen. Je kan niet echt in de kerk. Je moet trapjes op en loopt rond het onafgewerkte binnenschip waar de ambachtslui bezig waren enorme blokken te zagen, te slijpen en te kappen, ornamenten te gieten, enz Uiteindelijk arriveer je bij een optionele lift die je in sneltreinvaart tot bijna boven voert. De hostess telt de koppen omdat de grote massa niet allemaal tegelijk de smalle gangetjes in kan. Als de lift zich enkele verdiepingen hoger opent moet je je tussen de mensen wriemelen die al klaar staan om naar beneden te gaan. De claustrofobie overvalt je bijna in het gangetje. Je hebt twee keuzes: met smalle draaitrapjes naar beneden of met smalle draaitrapjes naar boven. Smal en draai zijn de twee sleutelwoorden. Katrien nam vlug met haar ogen dicht een foto van het niet zo geweldige uitzicht en spoedde zich met de lift naar beneden. Haar hoogtevrees was sterker dan haar goesting en kon ze nu niet meer bedwingen.Met spijt in het hart ging ze de tegenovergestelde richting van mij uit. Ik wil als geboren en getogen streber altijd maar hogerop, begrijp je. Ik beloofde haar zo snel mogelijk beneden te vervoegen.

Enkele meters hoger stond ik aan het eindpunt van de toren, iets hoger dan het verbindingsbruggetje stussen de twee hoogste toren. Van op mijn gezichtpunt heb je een schitterend uitzicht op de mozaieken bolle,n die zowel de grote als de kleine torens sieren. Het werd tijd om terug af te dalen en dronken van het draaien kwam ik ongerust bij de ingang van de lift waar mijn caro mia nergens te zien was. Dood van paniek haastte ik me langs alle kanten maar ik had moeten beter weten. Op haar gemak slenterde ze in het souvenirwinkeltje.

Ik kon het klimmen nog niet later en ging, gewapend met fototoestel, langs een van de andere torens helemaal te voet naar boven. Je ziet het uitzicht van op verschillende palatsen van niveau veranderen zodat je ene beter beeld hebt van de enormiteit van de kathedraal. Halverwege riep ik katrien aan die aan sigaretje aan het roken was en aan het bladeren was in folders. Uiteindelijk hoorde ik ze toch, kon een foto nemen in voeglperspecvtief, zag niet veel nieuws en keerde maar terug

 

Ik ben blij dat het gebouw nog niet afgeraakt is, oogt nog ve

 

 

 

Romantiek in de bergen

 

 

 

 

 

Waar het Noorden van de Indiase deelprovincie Rajasthan tegen de Pakistaanse grens bijna volledig uit woestijn bestaat, vind je enkele honderden kilometer zuidelijker het Aravalli gebergte. Op een broeierige namiddag reden we in de gutsende regen daar naartoe. Dat de ruitenwissers van onze gammele bus niet werkten en dat het nemen van de talloze haarspeldbochten door geen enkele verzekering ter wereld zouden gedekt worden, vertelde ik Katrien lekker niet. Dit om haar de verdere verplaatsingen niet nodeloos bang te maken.Pas toen we terug in België waren vond ik het opportuun om het haar te vertellen

Over het stadje Mount Abu vind je niet veel literatuur in de reisgidsen maar het is in India gekend als toeristische trekpleister, maar dan vooral gefocused op de inlandse bevolking. Ik wilde wel eens weten waarom, wat het zo bijzonder, zo aantrekkelijk makte voor de Indiërs. Westerlingen zie je er bijna niet. Na een eerste verkenning waren Katrien en ik behoorlijk ontgoocheld en besloten om ons de rest van de dag gewoon bezig te houden met rondslenteren, zonder enig doel. Het enige mooie dat we tot nu toe gezien hadden waren metalen vuilnisemmers in de vorm van vogels. Roest en natuurlijk meer vuil ernaast dan erin.

We wandelden langs het kitscherige Nakki Lake naar de Baylay’s Walk en zagen toevallig een wegwijzertje Sunset Point. Zonder veel verwachtingen stapten we daar naar toe.

Rijke Indische toeristen verzamelen daar op de schijnbaar lukraak her en der tegen de heuvels neergepote ronde platformen om de zonsondergangen te bewonderen. En als gevolg van de romantische uren die man en vrouw daar doorgebracht hebben, zouden er in Mount Abu veel meer huwelijken gesloten worden dan elders in India. Dat was helemaal niet de reden waarom ik daar naartoe had gewild. Ons hoofddoel was een van de prachtigste Jaintempels van India, die van Dilwara. Daar zouden we proberen morgen te geraken, hoe dat wisten we nog niet. De romantiek van de Aziaten is niet de onze en vertaalt zich gewoonlijk in kitscherige toestanden. Verliefde paartjes worden graag gefotografeerd in een met bloemen versierde schommelstoel in Vietnam, voor het standbeeld van een Mongolische verzetsstrijder of tussen pluchen beren. Ook hier stonden talloze fotografen strategisch opgesteld om de romantiek voor de eeuwigheid vast te leggen. Je kan bijvoorbeeld naar Sunset Point wandelen, zoals wij deden, maar de meeste Indiërs gingen er te paard naar toe of lieten zich naar boven rijden in een karretje dat getrokken wordt door joelende kinderen. Eten en drinken is er ook te krijgen in alle soorten, geuren en kleuren zodat we hier wel kunnen spreken van een carnavaleske, ultracommerciële bedoening, een soort fancy-fair, een gecultiveerde dorpskermis. Maar toch ingetogen zonder al te veel lawaai. En toch een belevenis, als is het maar omdat je geniet van hun vreugde, hun blijheid, hun plezier.

Wij waren de eersten om op een van de ronde platforms van zo’n tiental meter diameter te arriveren. Blij met de complete rust, weg van de commercie en genoeg met elkaars gezelschap. Met mondjesmaat druppelden de Indiërs toe. Ik stak op mijn dooie gemak een sigaretje op maar kreeg onmiddellijk de wind van voren.

No smoking here, mister,” zei een van de gesluierde vrouwen me. Ik schrok van haar opmerking en repliceerde niet onmiddellijk. En ik handelde naar haar gedacht niet snel genoeg, doofde niet vlug genoeg mijn kankerstokje.

“Mister, NO SMOKING HERE,” beet ze me kwaad toe. ‘Verdorie, dacht ik, wij waren hier toch eerst en daarenboven zitten we hier buiten, op meters afstand van elkaar. En ik probeer mijn rook richting bergen en niet naar de mensen in te blazen. Waar moeit ze zich mee? Het twintigtal mensen in onze stilaan goedgevulde kring schoof dichter naar mij op zodat het onveiligheidsgevoel toenam. Ik probeer me altijd aan te passen aan de heersende gewoontes van de plaats waar ik vertoef maar die keer viel het me toch moeilijker dan gewoonlijk. Met een hautain glimlachje, blies ik de laatste rookpluim haar richting uit en doofde mijn peuk onder mijn sandaal.

We lieten door dit incidentje onze pret niet vergallen, gingen weg, vonden plaats op een muurtje en genoten van de schitterende omgeving. We toverden in gedachten alle mensen weg en waren er alleen. De lemontea die we daar tegen een spotprijsje konden kopen was de beste die ik ooit gedronken heb. Zelfs met echte gember uit een Pakistaanse winkel in Kortrijk kun je die thuis nooit even lekker maken. Misschien zit het klimaat er voor iets tussen. Jammer.

Het is en blijft een van de mest romantische gebeurtenissen uit mijn leven en zeker de meest romantische van ons beiden samen.

 

 

 

Trekking naar Primitiefland

 

 

 

 

 

Eindelijk. Vandaag naar Dogon. Samen met de lemen moskee van Djenné en de magische, legendarische stad Timboektoe een van onze drie verwachte hoogtepunten van onze reis. Le Pays Dogon is de naam van een streek in Mali die zich al honderden jaren vrijwillig van de buitenwereld heeft afgesloten. Beschut door een bergwand (de falaise) genieten ze van een microklimaat waardoor ze voldoende kunnen telen om in hun eigen primaire behoeften te kunnen voorzien. De oorspronkelijke stam leeft nog altijd zonder elektriciteit, waterleiding maar aanvaardt stilaan toch meer en meer toeristen om extra-inkomsten te hebben.

Vol goede moed stonden we om zes uur op, checkten ons rugzakje met een minimum aan bezittingen (videocamera, fototoestel, tandenborstel, shampoo, sweater en een lakenzak). Om acht uur haalde een auto onze bagage op en een half uur later waren we zelf aan de beurt. De vier Vlaamse metgezellen die we gisteravond in het reisbureau ontmoet en goedgekeurd hadden, zaten ons al op te wachten in de 4x4. Zij hadden vroeger geboekt dan wij maar wij waren wat blij bij hen te kunnen aansluiten vanwege het gezelschap en de kostenbesparing.

Het dorpje Dizguibombo werd onze eerste kennismaking met dit primitieve volk. Tijdens de verkennende wandeling raakten we onder de indruk van de lemen huisjes en graanschuren. Onze gids – hij noemde zichzelf Dogon - gaf in degelijk Frans een boeiende inleiding die maar éénmaal gestoord werd. In een hutje speelde op de radio Dancing in the dark van Bruce Springsteen. Van een anomalie gesproken. Na de wandeling mochten we in de schaduw van de toguna rusten. Deze vergaderplaats van de wijzen des dorps is opzettelijk zo laag (iets meer dan een meter, veronderstel ik) gebouwd om te vermijden dat er teveel verhitte discussies zouden zijn. Als iemand zich teveel opwindt en daardoor recht springt, stoot hij met zijn hoofd tegen de harde balken van het dak en gaat de kritiek rap over in gejammer. De spaghetti met een sausje van tomaten en ui werd ons daar geserveerd. We voelden ons ook oud én vooral wijs.

O ja, eerst werden nog de colanuts aan de chef de village aangeboden. De op voorhand gekochte noten geven de oude wijze mannen weer energie, wordt gezegd. Zal wel. Het is niet meer of niet minder dan een opwekkend middel om op te knabbelen, net als betelnoten of andere organische natuurlijke middelen. De platte rust na het eten hadden we nodig omdat het te heet was om naar het volgende dorp te stappen en niemand zich zelfs in de zon waagde om te wandelen. Onze routineuze dagelijkse planning voorzag in een verplaatsing te voet tussen 4 uur en half vijf. In het volgende dorpje kregen we ons avondeten, dronken nog een glaasje en maakten we ons klaar voor de nacht. We sleepten de rotan ligbedden van beneden naar boven en hadden alleen maar een dun plastic matje tot onzer beschikking. Het werd een korte maar onvergetelijke nacht.

Ons ontbijt kwam er gewoonlijk rond half acht aan. Oliebollen van gierst met jam en nescafé of thee werden voor onze neus gezet. Dat laatste orgaan trokken we op omdat ons eerste vermoeden was dat die gefrituurde dinges wat zwaar op de maag zouden liggen. Gelukkig hadden we het bij het verkeerde eind en uiteindelijk bleek ons ontbijt op termijn nog het beste maal van de hele trip te zijn.

Tijdens de middagpauze luisterde ik samen met twee van mijn vrouwelijke metgezellinnen naar onze gids die ook expert in handleeskunde bleek te zijn. Hij probeerde van elk van ons de familiesituatie in te schatten en onze toekomst te voorspellen. Hij zat er hier en daar wat nevens maar zat er verbazingwekkend dikwijls recht op. Ondertussen genoten wij van de Malinese (islamitische) theeceremonie die bestaat uit het drinken van drie opeenvolgende kopjes. Het eerste helpt je om de dood te leren kennen, het tweede is om van het leven te genieten en het derde staat natuurlijk voor de liefde. Het hele ritueel duurt bijna aan uur maar dat moet je er voor over hebben natuurlijk.

In het volgende dorpje dat we die namiddag bereikten, voelden we de al heel wat minder authentieke sfeer. Een colonne Toyota’s met rijke toubabs was op bezichtigingdag en passeerde ons bij het binnenkomen. Deze rijke Fransen overrompelden de plaatselijke markt wardoor de souvenirverkopers als bij bosjes uit de grond schoten. Pure commercie.

De volgende dag brachten we een bezoek aan de Hogon, de opperpriester van het dorp. Deze heilige man waarvoor je respect moet tonen woont in een rotswoning hoog boven het dorp en komt slechts enkele keren per jaar naar beneden om te beslissen in een belangrijk dorpsdispuut. Toen wij die wijze in kleermakerszit gezeten man, zagen zitten durfden wij bijna niet kijken, noch minder spreken en al helemaal geen foto’s nemen. Tot onze gids en zijn vriend ons een aantal zaken uitlegden, ons gerust stelden en ten slotte aanmaanden foto’s te nemen. Met enige schroom deden we dat dan ook maar toen de wijste der wijzen ons uitnodigde om samen met hem vereeuwigd te worden weigerden we beleefd maar categoriek. De mythe was weg. Ontgoocheld en zonder de gevraagde aalmoes te geven aan de oude, wijze man daalden we weer af om met onze twee pootjes op de grond te belanden.

Onze laatste Dogontocht volgde twee dagen later naar een dorpje dat helemaal boven op de falaise lag. De weg ernaartoe is schitterend. Eindelijk zie je eens wat groen. Je wandelt door een soort vallei, ziet bomen struiken, indigoplanten en nog meer van dat moois. Mirakel: we kwamen zelfs een bronnetje met stromend water tegen. Hoofd, armen en voeten waren heel blij met die toevallige ontmoeting.Voor de eerste maal in mijn leven zag ik een kameleon in zijn natuurlijke biotoop. Het beest veranderde wel niet van kleur toen ik het tot op één meter naderde maar ik was toch blij het lelijke beest gezien te hebben.

Pas aangekomen in het dorpje, hoorden we dat de vrouw van de chef du village overleden was. Ze zou 120 jaar geworden zijn. Na heel wat gepalaver en misverstanden geraakte we er nog altijd niet uit hoe oud ze nu eigenlijk wel was geworden. De Dogon rekenen immers in weken van vijf dagen en kennen slechts twee seizoenen (regen en droog. Honderd en twintig leek ons echter een beetje overdreven in een land waar de gemiddelde levensverwachting van een vrouw niet meer dan 48 jaar bedraagt. Ook vertelde onze gids ons dat de vrouw vijf dochters had waarvan de jongste (oudste) 25 was. Verhaal leek ons ook niet in overeenstemming met de leeftijd van de moeder.

Soit, kort nadat we het hele verhaal gehoord hadden zagen en hoorden we de lijkstoet inderdaad passeren. De dochters en kleindochters van de overledene droegen het omwikkelde lijk in looppas naar de begraafplaats. De vrouwen jammerden en klaagden zo luid dat we er allemaal heel stilletjes van werden. We waren onder de indruk en leefden mee met hun verdriet. Het helse kabaal duurde slechts enkele ogenblikken en na korte tijd kwamen de vrouwen al terug, gezellig keuvelend. Op de terugkeer vertellen ze aan elkaar verhalen uit het leven van de overledene, zowel goede als slechte. Dit is blijkbaar hun manier van afscheid nemen. De vrouwen gingen dan terug naar het dorp waar ze de mannen vervoegden en het feest kon beginnen. Voor een week lang. Een week van feesten en rouw tegelijkertijd. Heel jammer was dat onze gids zich niet goed voelde, moe was of uitgeblust zodat hij zelfs geen poging deed om ons te betrekken in het begrafenisritueel met dans, maskers, dolo – het plaatselijke bier - en al wat erbij komt kijken. Een unieke kans gemist.

Wat hadden we ondertussen gegeten? Driemaal raden. Vanmiddag kip met rijst dus vanavond... jawel spaghetti. Het duurde heel lang voor we eten kregen dus verorberden we maar eerst onze trekking biscuits die mijn vriendin in al haar bezorgdheid voor mijn gezondheid gekocht had in de A.S. Adventure back home. Dertig frank voor een pakje ultragezonde, calorierijke en dus voedzame koekjes. Moet er nog zand zijn? Fier als een gieter presenteerde ik iedereen van ons gezelschap een exemplaar. Gelukkig maar dat ze meehielpen knabbelen want alleen had ik ze niet opgekregen zonder tandverlies of kiespijn. Iedereen bedankte voor een tweede trakteerronde. Nog een stuk (sic) harder dan soldatenkoeken, jawadde.

De volgende morgen was tijdens onze laatste wandeling de conversatie omgekeerd evenredig met de vermoeidheid. We waren allemaal moe van te weinig. Te weinig slaap, te weinig eten en een beetje teveel van hetzelfde. Op het eindpunt van onze vierdaagse aten we als afscheid het plaatselijke gerecht: to (rijst met eens sausje) ‘s morgens redelijk vloeibaar maar met de minuut harder. ’s Middags is het nog juist te doen. Een soort couscous en behoorlijk lekker.

Nu wisten wat primitief leven inhoudt.

 

 

 

Acht tijdzones in twee weken

 

 

 

 

 

De treinrit van mijn leven, schreef Mark Helsen tijdens zijn Groote Trek. Deze uitspraak was niet de reden om ook die trip te doen. Ik droomde er, net als veel andere mensen, al lang van. Dromen zijn geen bedrog en moet je proberen waar te maken. Niet allemaal tegelijk natuurlijk want je houdt er best nog een paar over om naar toe te leven.

Ik ben een redelijk onrustig iemand en vroeg me af hoe het zou zijn om vier dagen en evenveel nachten quasi onafgebroken op een trein te leven. Uit reisverhalen leidde ik af dat iedereen het als een belevenis had ervaren en dat niemand zich verveeld had. Hoe kan dat nu? Wat doe je daar zoal? Waar hou je je mee bezig? Mijn eerste bedoeling van de Transmongolië Express was eens uit te testen of en hoe ik mijn dagen zou kunnen invullen. Ik durfde ook niet alleen te gaan om de kans op een fiasco niet nog wat groter te maken.

Mijn tweede motief was om de diverse landen die je doorkruist als een aperitiefje te beschouwen. Wat heeft Rusland te bieden? Hoe is de sfeer in Mongolië en hoe zie ik het zitten met de Chinezen? Als één of meer van die landen me tijdens deze korte verkenning zou meevallen, is dit een stimulans om er nog eens uitgebreider naar toe te gaan.

Bon, op een goede avond ergens in november stonden Katrien, Jaak en ik in Station Yaroslavski in Moskou te wachten op trein nummer 6. We hadden onze mondvoorraad voor de eerste dag ingeslegen en stonden te wringen tussen de honderden balen die de tientallen Russen en Mongolen meegebracht hadden. Hun reisattributen zijn van ver herkenbaar aan hun witte, rode en blauwe verticale strepen. Het was daar nog erger dan een mierennest.

Na een klein incidentje over wie in onze coupé de vierde man mocht spelen, zaten we op ons gemak. Mijn eerste indruk van onze trein, onze wagon en onze coupé was niet al te positief. Moeten we hier meer dan 90 uren doorbrengen? Op zo’n kleine ruimte? Het is om claustrofobisch gek te worden. Als alle heisa en gezeul met de bagage wat afgelopen was, deponeerden we onze rugzakken en het meeste van ons materiaal onder ons in de banken. We konden al weer wat beter ademhalen. Na verloop van tijd ging het zelfs al redelijk vlot af om ons te bewegen. We probeerden te slapen maar met al het lawaai in de gang was dat niet zo evident. We wisten nog niet goed hoe we ons het beste konden installeren en speelden woelrat tot ’s morgens vroeg.

Een van de leuke dingen op een trein is dat je je geen zorgen hoeft te maken rond tijd. Je slaapt zo lang je wil en wanneer je wil. Het gebeurde dikwijls dat ik me midden de namiddag voor een uurtje neervlijde om een uiltje te knappen. Toch is tijd een raar fenomeen op de trein. Het wordt op de trein vlugger donker dan elders, raar maar waar. Ik liet mijn horloge op Moskoutijd staan maar hoe verder we van de Russische hoofdstad wegreden, hoe meer scheefgetrokken de verhouding tussen uurwerk en werkelijkheid werd. Op mijn horloge was het bijvoorbeeld 16 uur in de namiddag, in plaatselijke tijd was het drie uur later en in België zou het nog maar 14 uur zijn. En het is al donker, om 16 uur op mijn horloge. In drie dagen passeer je vijf verschillende tijdzones waardoor het uur telkens wat opschuift. Dit verstoort je bioritme enigszins omdat je niet goed meer weet wanneer je moet wakker blijven of slapen. Je probeert wel wat vroeger in je bed te kruipen maar dat lukt niet echt omdat je niet moe genoeg bent. Je doet ook niet veel op de trein en verbruikt dus geen energie. Probeer gewoon te luisteren naar je lichaam en dan lukt het wel.

Buiten is de eerste dag wat ontgoochelend: er is helemaal niets te zien, geen dieren geen mensen, geen auto's. Het complete niets. Het enige dat we zien zijn bomen en dan vooral zilverberken. Ik heb er genoeg gezien voor heel mijn leven. O ja, in een boek las ik dat de Russen zoveel berken plantten langs de spoorweg omdat die bomen de lucht zuiveren in een omtrek van drie meter. Zo houden ze hun 'akkers' gezond. En in Siberië zouden de 'ijsjes' uitgevonden zijn door aan het zeer lekkere, bevroren hars van de berken te likken. Waarheid of legende? We hebben het niet geprobeerd...

We hielden ons bezig met speelkaarten, gezelschapsspelen en schaken. We lazen veel en brachten veel tijd door aan het ene plaatsje waar je mocht roken: naast de stinkende WC. We aten regelmatig en dronken sloten thee waardoor we natuurlijk weer moesten gaan roken en plassen.

Twee dagen later waren we juist op tijd wakker om het waarschijnlijk mooiste natuurzicht van de reis te mogen bewonderen. We passeerden een prachtig stuk van het grootste zoetwatermeer ter wereld. Het Baikalmeer is inderdaad zo schitterend als het overal beschreven wordt. Met besneeuwde bomen op de voorgrond en indrukwekkende bergtoppen aan de overkant flonkert het helblauwe water ons toe. We waren goed voor nog een paar honderd kilometer en weken niet al te veel van ons venster.

Om onze laatste avond te vieren op de Russische trein en vooraleer we in Mongolië zouden zijn, wilden we persé nog eens een flesje champanski kraken. We hadden het drinken van deze godendrank gereserveerd voor de laatste avond. Ik vertrok met volle moed naar de restauratiewagen maar vond dat die verder leek te zijn dan gewoonlijk. Onderweg viel mijn roebel rijkelijk laat maar ik had ergens gelezen dat er in Mongolië een nieuwe restauratiewagen aangekoppeld zou worden. O ja, de Russische moet eerst afgekoppeld worden en dat was ondertussen al gebeurd.Geen restauratiewagen dus meer en dus ook geen champanski. Onze allerlaatste hoop was gevestigd op een eventuele stop onderweg en een illegaal kraampje.

Onze provodnika deed haar ronde in de trein om in iedere coupé haar vijftig roebels op te halen. Wij vielen uit de lucht maar moesten toch betalen voor het gebruik van de samovar en het altijd klaarstaande theepotje. Het was niet veel geld maar toch vonden we het raar dat we niet op voorhand gewaarschuwd waren. We lieten Robert natuurlijk niet zijn deel betalen omdat die brave jongen helemaal geen thee had gedronken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slaapverhalen

 

 

 

 

 

Of hoe onze held dikwijls in de aap gelogeerd zat en de wraak van de regengoden over zich afriep. Of hoe hij de beste nachten van zijn leven buiten doorbracht en waarom hij soms liever thuis slaapt en waarom liever el ders.

En nog veel meer snurks…

 

 

 

 

 

Reizen is niet :een tijdlang nietsdoen. Het is een bezigheid. Een scheppende bezigheid. Een goede reiziger is een scheppend kunstenaar

(Bertus Aafjes)

 

 

 

 

 

 

foto

 

 

 

 

 

Mijn mooiste souvenirs

 

 

 

 

Een naam om nooit te vergeten

 

 

 

 

 

Ik was een tevreden man. Ik had zopas de treinrit van mijn leven meegemaakt maar was nogal laat in de namiddag in Nuwara Eliya toegekomen.

Dit meer dan tweeduizend meter hooggelegen bergstadje was vroeger voor de Engelse kolonialisten een soort luxe-oord, een verfrissende verpozing voor de verzengende hitte. Weg van het verstikkende regenwoud maar toch groen genoeg om een vakantiesfeertje te scheppen. De op traditioneel Engelse leest aangelegde parken liggen als een lappendeken verspreid tussen de wijken. Toen ik er arriveerde, waren de weersomstandigheden er niet naar om er veel van te genieten. De hemelsluizen hadden zich zopas met een tropische kracht geopend en zetten de straten blank. In de Victoria Gardens (entree 10 rupees voor buitenlanders, één voor lokalen – zeg dan nog eens dat wij de racisten zijn) moet het onder normale omstandigheden heerlijk toeven zijn. Op dat ogenblik had ik meer behoefte aan duikbril, snorkel en zwemvliezen dan aan zonnecrème of zonnebril. Mijn sandalen speelden duikbootje in de centimeters diepe plassen. Er zat niets anders op dan te schuilen in een lieftallig prieeltje waar ik een verwoede poging deed om, met natte vingers, de vochtig geworden roltabak tot een rookbaar stinkstokje om te smeden. Niet evident dus

Gelukkig stopte de regen even abrupt als hij begonnen was en zou de rest van mijn dag toch niet helemaal naar de vaantjes zijn. Het was gezondheidshalve echter aangeraden om zo vlug mogelijk een hotelletje te zoeken en droge kleren aan te trekken. De weg naar mijn beoogde slaapplaats was zo slecht aangeduid dat ik er meer dan een half uur over deed om ook maar in de buurt te geraken. Straatnamen waren er nauwelijks of indien wel, kompleet onleesbaar. Van huisnummers hadden deze mensen nog nooit gehoord en mijn kennis van de plaatselijke taal is onbestaande. Ik trakteerde me op een welgemeend proficiat toen ik het uiteindelijk toch, in de vorm van een gewoon woonhuis vermomd, vond. Aan Hotel Mr. Perera moest ik ‘kloppen want de bel doet het niet’ en kreeg ik een allesbehalve vriendelijk onthaal. Ik zag er uit als een verzopen straatkat en kreeg alleen wantrouwige blikken van een stokoude, gerimpelde en kromgebogen man. Onze allesbehalve hoogstaande conversatie leidde toch tot het verhuren van een vooraf te betalen kamer maar bleef redelijk vaag over het eventueel kunnen nuttigen van een avondmaal of ontbijt. De Babelse spraakverwarring zorgde ervoor dat ik wel elders eten zou zien te krijgen. Zonder naar de kamer te gaan zien, accepteerde ik zijn prijs. Dit was tegen mijn gewoonte en draaide op een ferme teleurstelling uit. De hitte en hoge luchtvochtigheidsgraad hadden me tot een aantrekkingspunt gemaakt voor alle muggen die er in Sri Lanka zijn en het ontbreken van een muskietennet of een fan deden me het ergste vrezen. Achteraf gezien was dit een ongegronde vrees omdat die uiterst vervelende beestjes blijkbaar niet tot op de bergen kunnen, willen of durven vliegen. De kamers waren slechts van elkaar gescheiden door manshoge tussenschotten. Ik vreesde voor mijn nachtrust als ik aan de mogelijkheid dacht dat een pas getrouwd paartje misschien wel in de kamer naast mij hun huwelijksnacht zou kunnen doorbrengen. Of dat een paar zatte Engelsen hun koloniale verleden nog niet afgezworen hadden. Toen ik vertrok drukte mijnheer Perera me nog minstens driemaal op het hart dat ik zeker zijn sleutel niet mocht verliezen of dat er me anders wat te wachten stond. Wat? De brandstapel, eeuwige excommunicatie of een veroordeling tot het levenslange eten van kip met rijst?

Ik wandelde de slingerende Grand Road omhoog naar de oude, statische Engelse hotels, levende getuigen van vergane glorietijden. Mijn modderige en versleten sandalen liet ik niet toe het hoogpolige tapijt van de Hill Club te bezoedelen. James stond waarschijnlijk toch al klaar om me met een stiff upper lip terecht te wijzen voor mijn gebrek aan respect. Het partijtje poolbiljart tegen een of andere achtergebleven en verarmde Lord zou me dus ook bespaard blijven. Golf, mijn tweede favoriete tijdverdrijf aller tijden, zou ik dus ook hier niet kunnen beoefenen hoewel de lanes en holes er dank zij een ingenieus irrigatiesysteem onberispelijk bij lagen. Vruchteloos probeerde ik te berekenen aan hoeveel plaatselijke families dat afvoersysteem vruchtbaar land zou kunnen bezorgen tot de rebel in mij het zwijgen werd opgelegd door meer praktische besognes zoals honger en dorst.

Terug beneden in de stad, eerder een uitgestrekt dorp, trof ik een etablissement dat voor enig soelaas zou kunnen zorgen: het eerste openbare café dat ik in Sri Lanka heb gezien. De Beer Shop in Lawson Street was een godsgeschenk, in geen enkele reisgids vermeld en waarschijnlijk onontgonnen terrein voor de vele backpackers.

En dat heb ik vlug ondervonden. Tafeltjes met Lacoste- (de échte dan wel) Engelsen verpestten de authentieke, sympathieke sfeer Op televisie was jammer genoeg geen voetbal maar het o zo typische Engelse cricket te zien. Ik trok me discreet terug aan een tafeltje achteraan, onder posters van pin-ups die in de jaren vijftig wel wulps geweest zullen zijn. Van daar kon ik de rest van het bonte gezelschap dat zich in hoog tempo aan het bezatten was, goed observeren. Een lokale beroemdheid of dorpsidioot – wie zal het zeggen – dweilde alle tafeltjes af en zocht gratis bier in ruil voor sappige of straffe verhalen. Van uit de verte kon ik alleen de teneur maar niet de inhoud uitmaken. Misschien kon hij me ook enige toeristische tips geven maar voor hij aan mijn tafeltje geraakte smaakten het bier en vooral de omgeving me al niet zo goed meer. Ik kon de wandelende dorpskrant op het laatste nippertje vermijden en was juist op tijd buiten om voor de zoveelste keer doornat te worden.

Van de voor mij nu al legendarische Mr. Perera was het niet zeker of hij me de volgende morgen een ontbijt zou kunnen bezorgen zodat ik nu al mijn inkopen moest doen. In een proper, net supermarktje waar ze onder andere ook golfsticks en volleyballen verkochten, zag ik een voorverpakt (hygiënisch ok dus) pakje kaas liggen van honderd gram. Ik was er pertinent zeker van dat dit uiterst goed zou smaken bij de ongetwijfeld gemakkelijk te vinden broodjes. Tevreden met deze goede vondst slenterde ik naar de toonbank waar de kassierster me zonder blikken of blozen het dubbele van de op het pakje vermelde prijs wilde aanrekenen. Een minuutje, hé.

Sorry, the ticket says 36 rupees for one hundred gram’, zei ik tot mijn verdediging.

Two hundred gram’, was het korte maar kordate antwoord van de norse matrone die voor de rest van haar leven op geen greintje sympathie van mijnentwege zou mogen rekenen. Zij meende wellicht dat die er onnozel uitziende Westerling geen besef had van hoeveelheden. Weet zij veel dat ik iedere maandagmorgen op de markt van Kortrijk inkopen doe en beter dan wie ook prijzen en gewichten kan schatten. Daarenboven was ik al van jongsaf in metend rekenen bij de beste van de klas. Met een goed geprobeerde afzetterstruc kan ik gewoonlijk hartelijk lachen maar het kan ook te gortig worden. Ik stapte met een verbolgen gezicht op de securityman af die de deur moest bewaken (tegen wie?) en verwachtte dat hij de als personeelslid vermomde dievegge direct zou ontmaskeren, boeien en afvoeren. De man die een kopje kleiner was dan ondergetekende en waarschijnlijk een buitenechtelijke verhouding had met de matrone, lachte me gewoon uit. Gekrenkt in mijn trots, liet ik alles en iedereen achter en wandelde de regen in.

Ondertussen was het al heel donker geworden en strompelde ik echt door plassen, putten en onzichtbare struikelblokken naar de plaats waar ik mijn oude vriend, de hoteleigenaar, het laatste gezien had. Zeker vier of vijfmaal heb ik hetzelfde blokje omgelopen vooraleer ik mijn gelukkig niet zoek geraakte sleutel in het daartoe bestemde slot kon wringen.

Ik plofte op mijn bed neer en herinner me niets meer van de verder geruisloze nacht die te kort uitviel. Stipt om half vijf in de morgen vond de hele familie het nodig de keuken te bemannen. Het gerommel en gekletter van potten pannen deed mijn hersenpan geen deugd. Daarenboven waaide een verschrikkelijk irritante geur over het tussenschot tot aan mijn neusvleugels en namen het laatste restje zin in een ontbijt voorgoed weg. De aanval op de rest van zintuigen werd verder gezet tot in het extreme toen een kwartier later de hele stad dreunde onder de atonisch gezongen gebeden van de plaatselijke islamitische voorzanger.

 

Ik vluchtte zo snel mogelijk de straat op en constateerde wonder boven wonder dat het niet meer regende.

 

Maar Mr. Perera en zijn hotel vergeet ik toch nooit meer

 

 

 

 

De toorn van Chac-Mool

 

 

 

Slapen in een hutje. Je moet het eens doen in je leven, nietwaar. Het kustplaatsje Tulum op het Mexicaanse schiereiland Yucatan was de laatste halte van onze drie weken durende en uitputtende Maya-route.

Qua hotels hadden Jaak en ik het tot nu toe goed getroffen. Basic, dus goedkoop maar naar onze mannelijke normen behoorlijk proper. Maar ik mocht het vel van de beer niet verkopen voor hij geschoten was. O ja, over dieren gesproken. Alleen die externe factoren hadden her en der een niet onbelangrijke rol vervuld in onze nachtrust. Zo waren er bijvoorbeeld de meute huilende, jankende en loopse honden die ons een hele nacht in Copan hebben wakker gehouden. Daarentegen was het indrukwekkend hoe het machtige geluid van de brulapen uit de jungle van Palenque ons ’s morgens wakker maakte. Van een lieftalliger soort zijn de kolibries die van zonsopgang tot zonsondergang de prachtige bloemen naast onze deur kwamen bestuiven. Die mooie beestjes passen niet echt in dit verhaal maar ik kan het toch niet laten mijn bewondering voor hun fladderende zweefkunst te vermelden. Aan de steeds maar aangroeiende en venijnige muggenpopulatie wil ik zelfs geen woorden meer vuil maken. Die horen er bij als gaten bij Emmenthal.

In Tulum hoefden we waarschijnlijk niets te vrezen van beesten tenzij overvliegende pelikanen ons dak zouden opzoeken om een onzachte noodlanding te maken. Die kans was klein bij die slimme, weinig elegante maar toch imponerende laagvliegers. Ook de tot vijftig centimeter lange iguanen zijn niet echt te vrezen omdat ze, ondanks hun afschuwelijke uiterlijk, zo lui zijn als wat.

Om te slapen wilden we wel eens iets anders dan een traditioneel, conventioneel hotel en vonden onze gading in een domein met de veelbelovende naam Santa Fé Resort. Een Club-Medachtige naam. In een schitterende, postkaartachtige locatie zagen we een dertigtal huisjes op het strand. Rieten stulpjes op het strand tussen de palmbomen, ver genoeg van elkaar om privacy te hebben en allemaal mét zicht op ze, of liever de Caribische Oceaan. Toen de prijs ook nog meeviel, hapten we snel toe. Het was pas kort na de middag maar ik verheugde me er nu al op morgen in alle vroegte een frisse duik in het zilte water te kunnen nemen.

Het hutje was rond, gemaakt uit bamboe en met een conisch dak van banane- of kokosbladeren. Ik heb me al dikwijls het verschil tussen de twee soorten dakbedekking laten uitleggen maar het wil er niet in blijven. In het midden van die ruimte met een diameter van maximaal vier meter stond een bamboe tweepersoonsbed van, gelukkig maar, normale afmetingen. Verder nog twee stoelen, een tafeltje om mijn dagboek bij te werken en een spiegel om je ’s morgens heel abrupt op je leeftijd te attenderen. Omdat alles losjes in het zand stond was labiel het adjectief dat samen met primitief van toepassing was.

Wijzelf zijn heel wat stabieler, helemaal geen veeleisende mensen en zoeken meestal doodmoe van onze dagbelevenissen, nog ergens wel een rustige plaats om een slaapmutsje te drinken. Met het beste slaapmiddel ter wereld zou het dus geen problemen mogen opleveren om te kunnen slapen.

In ons Resort was het restaurant tot onze grote verbazing gesloten zodat we maar nextdoor gingen eten. Bij Don Armando, een vergelijkbaar domein maar van iets hogere prijsklasse, wilden we onze magen laten verwennen en ten minste één glas te drinken. Waarschijnlijk bestellen we seffens nog eens ‘dos mas’. Zoveel Spaans hadden we toch al wel geleerd in die drie weken dat we twee Maeskes konden vragen. We hadden nog maar pas van onze aperitief genipt toen het hoofdgerecht er al aan kwam. Zo snel had ik de Mexicanen nog nooit zien werken. Maar ze zullen wel hun redenen hebben zodat we ons eten zo snel als kon binnenslokten en nog voor onze laatste hap aan het enige tafeltje in het hele restaurant zaten. Alles werd opzij gezet om plaats te maken voor een enorme dansvloer. Het etablissement veranderde in een oogwenk in een veredelde maar kitscherige discotent. Niet een plaatselijk mariachibandje zoals we verwacht hadden maar loeiharde commerciële Westerse disco uit de jaren tachtig was ons lot. We consumeerden nog een digestiefje terwijl we ons vergaapten aan de bloedmooie deernes in spannende niets verhullende truitjes die met hun welgevormde onderlijven tegen elkaar stonden aan te schuren. Ik moest regelmatig slikken bij zoveel moois dat de natuur heeft geschapen dat mijn glas sneller leeg was dan normaal. Het is goed nog eens in ’t eigen hert te kijken voor het slapengaan en deze introspectie leverde de toestemming op van mijn alter ego er nog eentje te nuttigen. Dan werd de door mij verfoeide disco met veel te veel decibels groter dan mijn inlevingsvermogen in de techniek van het dansen zodat we het maar voor bekeken hielden.

We zochten in het halfdonker onze weg naar Caban Numero Diez en vleiden ons neer op de niet al te harde matras. Met een licht lakentje op mijn lijf sliep ik al vlug de slaap der gelukzaligen. Dromen zijn bedrog en inderdaad, terwijl ik mijn droom heerlijk aan het zwemmen was in de Oceaan, schoot ik plotseling wakker. Nat was ik maar het was geen zeewater. Een verschrikkelijke wind- en regenvlaag had een gat geslagen in ons dak waardoor water binnensijpelde. De bananenbladeren waren blijkbaar niet waterproof genoeg zodat ik een gratis maar ongevraagde douche kreeg. Ik maakte Jaak wakker en met vereende krachten sleepten we het bed door het mulle zand naar de andere kant van het hutje. Een half uur later kregen we hetzelfde probleem maar nu aan de andere kant. Juist, ja, de kant waar ons bed nu stond. Wanhopig en moe sleurden we het bed naar de laatste droge plek van ons ‘hotel’ maar moesten daarvoor tafel en stoelen verhuizen. We waren ondertussen goed wakker en maakten van de gelegenheid gebruik om, zaklamp in de hand, ons vlug eventjes buiten te wagen. Het ingenomen vocht moesten we nog teruggeven aan Moeder Natuur.

De hele reis al hadden we gelachen met een verschrikkelijk lelijk beeld van een Maya-god. Die Chac-Mool, regengod, werd voor ons het symbool van al wat lelijk was en dook geregeld in onze conversaties op. En nooit kwam hij er goed uit. Nu verging ons het lachen en kwam de toorn van de eeuwenoude regengod over ons neer. Moge ik nooit meer, lachen met een God, Maya of andere.

Lachen met een regengod is spelen met vuur.

 

 

 

Van het kastje naar de muur

 

 

 

 

 

Palmyra herbergt een van de mooiste ruïnes ter wereld en ligt in een oerprimitief socialistisch land. We verwachtten niet veel van de accommodatie in Syrië maar dit oord zou toch door het aantrekken van veel buitenlandse toeristen wel wat beters moeten te bieden hebben dan wat we tot nu toe gevonden hadden, dachten we. Jaak en ik waren redelijk laat aangekomen, dooreengeschud in een bus die zo gammel was dat hij bij ons al twintig keer zou afgekeurd geweest zijn in de Automobielkeuring. Zelfs de stickers bleven niet hangen terwijl hij aan het rijden was. We waren geradbraakt door de rit in de woestijn en wilden alleen maar vlug een heerlijke frisse douche. Het eerste hotel dat ons hygiënisch en financieel aanstond doken we binnen. Ons hele arsenaal aan onderhandelingstechnieken hadden we bovengehaald om tot die fatsoenlijke prijs te komen. Het was het gewone verhaal geworden van heen en weer gepraat, van bieden en tegenbieden, van dreigen met weggaan en effectief weggaan. Natuurlijk roepen ze je terug en werden we het glimlachend eens. Het is trouwens voor beide partijen een spelletje maar wel soms vermoeiend.

Ik had veel shampoo nodig om mijn vuile en stinkende lijf schoon te schuren. We sloegen een wasje en improviseerden een wasdraad.

Het was ondertussen al aan het donkeren en we wilden nog juist de zonsondergang tussen de ruïnes bewonderen. De zon zakt daar in de woestijn zo rap dat je ze met de videocamera bij wijze van spreken niet kunt volgen.

Toen we na het eten om kwart voor tien terug op de kamer waren was onze was droog maar kwam het onverwachte maar onvermijdelijke slechte nieuws. Alles was al te goed verlopen, tot nu toe. Kon niet blijven duren. We moesten verkassen van hotel. De broer van de broer van de broer van de eigenaar die ons de kamer had gegeven had zogezegd de boekhouding niet goed bijgehouden. De kamer was al toegezegd aan iemand anders.

You don’t mind moving to another hotel?”, was de vraag.

Yes, we do. I am tired and want to go to bed and get some sleep!”, volgde mijn kort maar bondig antwoord.

Ik wou eerst voet bij stuk houden maar ik besloot na nogmaals zijn argumenten aanhoord te hebben (my brother si en my brother la) dat we het er niet voor over hadden om de oorzaak te zijn van een Syrisch Kaïn en Abelverhaal. Bijbelse histories interesseren me niet in het minst.

We gingen mee met de ene broer en belandden in hotel ‘Päal Shmen’ en mochten toch eerst gaan kijken of het aan onze smaak beantwoordde. Het was wel van iets mindere kwaliteit en de prijs die we al betaald hadden niet echt waard maar het kon ermee door voor één nacht. Daarenboven werd het toch al te laat om ons geld terug te eisen (zou moeilijk worden) en iets anders te gaan zoeken. Net als altijd en overal deed een koude douche verschrikkelijk veel deugd. Ik volbracht nog een paar dagelijkse bezigheden (batterijen opladen, dagboek invullen…) en viel bijna in slaap. Net op tijd dacht ik er aan dat ik al een paar dagen mijn vriendin niet meer had gebeld. Door het uurverschil met België zou dit wel een goed tijdstip kunnen zijn. Navraag aan de receptie leerde me dat ik in ons hotel niet kon bellen, wel bij de buren… Goed, daar ken ik mijn weg. Samen met de broer van ging ik naar zijn broer om te constateren dat ik in de volgende aflevering van deze soap uit het Midden-Oosten was beland.

Jawel, er stond een telefoon, zo’n zwart bakelieten geval met een hoorn om een boer mee van zijn paard te slaan maar ik moest de stekker uit de contactdoos halen en mocht het meenemen naar ons hotel, het hotel van de broer van…De ene heeft een toestel, de andere heeft een betaald abonnement. Zo zijn broers nu eenmaal. Ik heb voor de tweede maal die dag serieus moeten afdingen want het lid van de plaatselijke mafiaclan vroeg niet minder dan omgerekend 450 BEF voor een minuutje bellen. Ik kon er dertig procent van afdingen en was blij dat ik het gedaan had. De verheugde stem van Zij Die Al Vier Dagen Zonder Nieuws Zat was onbetaalbaar. We verzekerden elkaar wederzijds van onze trouw en liefde en dat was het.

Eindelijk kon ik gaan slapen maar niet vooraleer ik op de terugweg een colablikje had meegegraaid uit een verkoopstandje dat buiten was blijven staan. In Kortrijk heb ik een vriend die tot de grootste verzamelaars van colablikjes in Europa behoort. Hij had me verzekerd dat ik er in Syrië geen zou vinden omdat Pepsi daar al vijf jaar de concurrentieslag had gewonnen en het monopolie had. Het blikje dat ik in de vooravond had zien blinken was echter een authentiek Syrisch colablikje en moest er dus al meer dan vijf jaar staan. Gevuld met zand om niet weg te waaien en een beetje afgebleekt door de zon zag het er nog presentabel uit. Het toekomstige pronkstuk uit de collectie van mijn vriend was op weg naar mijn rugzak.

Mijn nachtrust had ik nu wel dubbel en dik verdiend en ondanks de bewogen avond en nacht stond ik dankzij mijn legendarisch recuperatievermogen tegen zes uur al aan de receptie om te kijken of er koffie voor Jaak te krijgen was. De uitbater (of zijn broer) lag te slapen en te snurken op zijn divan en hoorde me niet. Ik zag een koelkast en een vlugge blik erin leerde me dat er fris, gebotteld water naar mij lag te lachen. Ik had een verschrikkelijke ochtenddorst en heb eerst stilletjes maar vervolgens een heel stuk luider gefluisterd dat ik een fles wilde kopen. De brave man had zijn slaap nodig en wilde niet wakker worden. Ik fluisterde ook niet zo luid dat hij zou schrikken en boos worden op mij. Dus nam ik maar heel stilletjes een fles water en ben ik er zonder betalen van onder gemuisd. Ik was natuurlijk van plan om later te betalen en wilde niet profiteren van het feit dat ze ons gisterenavond hadden laten verkassen. Nee, natuurlijk had ik geen wraak- of revanchegevoelens. Zo zit ik niet in elkaar.

 

Het water smaakte wel dubbel zo goed.

 

 

 

Een nacht bij de bedoeïenen

 

 

 

 

 

Nee, ik heb niet meegedaan aan het gelijknamige actiefeuilleton op TV enkel jaren geleden. En ja, Jaak en ik waren de makers van het programma voor geweest en hadden al in Wadi Rum, de indrukwekkende Jordaanse woestijn overnacht. Niet dat we pioniers waren, dat werd vlug duidelijk.

De keuze waar we voor stonden in het dorpje Wadi Rum, hoofdkwartier van de uiterst kleurrijke politieagenten op hun kamelen, leverde geen probleem op. De opties waren: een tweedaagse tocht door de woestijn overnachten in een poepsjieke lodge of een even lange tocht met overnachting in een tent bij de plaatselijke nomaden. Je kon ook nog kiezen voor een dagtrip maar dat leek ons niet genoeg.

Onze gids werd het gidsen al snel beu en leverde ons tegen half zes af bij het kamp. Volgens hem zouden we daar getuige zijn van de ongetwijfeld meest fantastische zonsondergang die we ons maar konden voorstellen. Jaak hield zijn fototoestel in aanslag, ik hield de videocamera klaar om dit onvergetelijke moment voor het nageslacht vast te leggen. Soms gaat de zon snel onder (ik heb de zon zien zakken in de zee), in Wadi Rum ging ze héél traag onder. Wilde ze misschien niet ondergaan of wilde ze met mijn voeten spelen? We zouden pas na zonsondergang mogen eten. Ondertussen zaten we ons daar, scheel van de honger, echt te vervelen en te wachten op het moment dat we aan de lokale feestmaaltijd zouden mogen aanzitten. We hadden de hele dag overleefd op een dieet van zandkoekjes en water. Je moet je aanpassen aan je omgeving nietwaar.

In het donker was het nog een hele tijd wachten op twee Amerikanen. Deze exemplaren van een ras dat ik uit ondervinding intellectueel niet al te hoog inschat, hadden weer alle waarschuwingen in de wind geslagen en waren er op eigen houtje op uitgetrokken. Niet gewoon eventjes de weg kwijt zoals ik al reis bijna dagelijks voorheb. Nee, verdwaald waren ze, dat was het woord. Overmoedig, zelfvoldaan en altijd alles beter wetend. Twee jeeps werden ingezet om met veel getoeter en de verstralers op de zoektocht te beginnen. Ik zou het niet erg gevonden hebben indien ze een nachtje in de woestijn hadden moeten doorbrengen, zonder het minste comfort. Dat zou hun verdiende loon zijn.

De overvriendelijke Jordaniërs bleven zoeken en wij bleven wachten, op het randje van een fata morgana door de honger. Ik kreeg waanbeelden waarin mijn moeders stoofvlees met frieten – de beste ter wereld – steeds weer opdook. Uiteindelijk kwamen de twee luid lachend en breed gesticulerend in het kamp aan. Zonder verontschuldigingen. Integendeel, ze leken zelfs trots op hun verdwaalprestatie. Ze zouden van mij gvd, geen eten krijgen.

Onze voor de rest gezellige bende kon dan eindelijk aan tafel. Nou ja, aan tapijt. In kleermakerszit of liggend probeerden we een half stukje doorbakken kip, wat rijst en een smakeloze yoghurt door onze keel te krijgen. Wat we kregen wettigde de redelijk hoog aangerekende prijs niet en we bleven op onze honger zitten. We vulden onze maag en onze blaas met de potten thee die Fernando voor ons bleef brouwen. Nadat het eten afgeruimd werd haalden de Jordaniërs hun muziekinstrumenten uit (voornamelijk uds en tabla’s) en begonnen ze te musiceren. We mochten, néé moesten meezingen,. Onze uitspraak was wel niet je dat maar het enthousiasme maakte veel goed. De vrouwen werden door de geile woestijnbewoners ten dans uitgenodigd en slaagden er in een party te bouwen. Mijn oogleden werden zwaarder naarmate de Arabieren hun vocale talenten luider en luider ten gehore brachten. De aanstekelijke en echt mooie muziek begon onze Westerse oren op den duur wel te vervelen zodat deze overweging (de verveling dus) ook meespeelde in onze beslissing om vroeg te gaan slapen. Eén per één zochten onze nachtgenoten hun slaapzak op. Ik was natuurlijk weer de enige die onmiddellijk bij aankomst niet voldoende slaapmateriaal bijeengeraapt had zodat ik overbleef met een ultradunne slaapzak en zonder extra warm deken. Ik was er toch nog gerust in. Het was nog altijd behoorlijk warm en ik zou het wel niet koud krijgen, dacht ik.

De overnachtingplaats was een lange en grote, rechthoekige tent waarvan één zijde volledig open was en de andere zeilen op een meter van de grond stopten. Op dat moment gaf het een verfrissend gevoel maar dat zou met het verstrijken van de uren veranderen.

Een extra externe factor zorgde ervoor dat mijn nachtrust niet was zoals hij het hoorde te zijn. De Duister die naast mij lag had piercings op al zijn lichaamsdelen, snurkte van zijn heimat weg. Lag het aan zijn neusijzers of aan zijn gestel, ik weet het niet maar mij maakte hij het slapen onmogelijk. Een nachtelijke theeplasbeurt en een sigaretje werkten enigszins ontspannend zodat ik toch nog wel enkele uurtjes heb kunnen pitten Ik werd wakker omdat de zeilen in de was gekrompen waren en de te frisse morgenwind tot bij mij lieten komen

’s Morgens om half zes kon er weer een extra lange dag beginnen. De wolven waarvoor de gids ons gewaarschuwd had hadden we niet gezien, noch gehoord.

 

Og hoe onze held zich misschien wel een beetje Lawrence of Arabia waant maar tocg geen Tarzan

 

 

 

Een nacht onder duizend sterren

 

 

 

 

 

Betalen om buiten te slapen dat doe je toch niet. Jawel, in Mali doe je dat wel en met veel plezier. Op onze vierdaagse wandeltocht door het Pays Dogon sliepen we allemaal onder de blote hemel. De temperaturen tijdens de dag blijven ’s nachts in de lemen hutten hangen zodat er van verkoeling geen sprake is en door het alomtegenwoordige stof is ademen een helse opdracht. Ten tweede is het boven op het dak veel leuker, veel authentieker. En bovendien zie je de hemel. Verdenk me nu niet van religieuze ideeën; die heb ik in de verste verte niet, om het even waar ik me ook bevind.

Ja, boven slapen. Al goed en wel maar eerst moet je boven geraken. De woningen van de Dogonmensen zijn rechthoekige in leem opgetrokken constructies en hebben een plat dak. Een rechtopstaand boordje van een dertigtal centimeter hoog moet ervoor zorgen dat je ’s nachts niet wegspoelt of wegwaait. In de muur zijn op onregelmatige afstanden openingen gemaakt om het teveel aan regen te laten wegspoelen.

Ja, we zijn nu nog niet boven. Je moet je behelpen met een geïmproviseerde ladder. Uit de tak van een baobabboom houwen de Dogon een ladder die in twee punten uitloopt. Vergelijk het een beetje met een wichelroede. De treden zijn perfect gesculptureerde voorbeelden van primitieve kunst. De mooist versierde exemplaren worden gebruikt voor de verblijfsplaatsen van de opperhoofden of speciaal gefabriceerd voor de toeristen. De minder mooie (of mislukte) stuks; waarschijnlijk gemaakt door beginnelingen in het vak, worden tegen de huizen geplaatst en dienen dus effectief als trap. Zelfs die stukken boom zijn meestal nog als kunstwerk te catalogiseren. Maar toch niet erg handig of veilig om naar boven te klimmen met een rugzak op je rug.

Eénmaal boven komt het volgende probleem de kop opsteken. Je krijgt alleen een rieten bed dat eigenlijk te hard is om op te liggen of een plastieken matrasje, dat nog harder is. Daarenboven is die laatste soort zo licht dat je er ieder steentje door voelt. Comfortabel slapen is er niet bij als je niets meegebracht hebt van thuis.

Ook steekt er gewoonlijk rond een uur of drie in de morgen een ferme bries op waardoor de temperatuur met behoorlijk veel graden op een korte tijd zakt. Het dilemma bestaat er uit hoe je best in slaap probeert te geraken. Als je te warm ingeduffeld begint, geraakt je niet in slaap. Begin je te licht gekleed, dan word je ’s nachts gegarandeerd wakker.

Uiteindelijk ben je dan al drie keer wakker geworden, heb je een extrapull aangetrokken en heb je het beste plekje uitgezocht om uit de wind te liggen. Lukt het je dan om al was het maar twee uurtjes door te slapen dan begint de dag voor de beperkte veestapel van de Dogon. Misschien omdat die zo beperkt is dat hij zich moet laten horen. En ook, met hoe minder ze blijken te zijn, hoe meer lawaai ze maken. Vooral de ezels maken ‘s morgens een hels kabaal waardoor ik me schaam Kuurnenaar te zijn en geen waardige drager van het….

Eenmaal wakker wordt het dus stilaan tijd om aan de drang van Moeder Natuur te voldoen en een poging te doen om zonder kleerscheuren en andere lichamelijke resultaten de levensgevaarlijke trappen in het donker af te dalen. De talrijke liters vocht die de Dogon je ‘s avonds proberen te slijten vinden hun uitweg naar de bron. Sanitaire stop of sanitaire afstap.

Als je het dan nog ziet zitten, ga dan terug naar boven en doe waarvoor je eigenlijk naar dit authentieke land gekomen bent. Lig klaarwakker op je rug en geniet van de schitterende hemel. Vrij van licht- en luchtvervuiling. Daarom doe je het. Los van alle nadelen en ongemakken blijkt het toch nog een absoluut fascinerende ervaring.

Je slaapt onder een hemel van duizend sterren. Een met de natuur. Dit beeld kan niemand je nog ooit afpakken.

 

Of hoe Chris blij was dat hij niet al te veel sliep en genoot van sterren, hoewel hij er zelf al een was…

 

 

 

Beddenhistories in Egypte

 

 

 

 

 

Het werd een lange nacht waarbij sommigen beter sliepen dan de anderen. Maar moe waren we allemaal toen we 's morgens om zeven uur aankwamen in Luxor. Voor dag en dauw. Op het terras van het mij bekende El Husein (restaurant waar ik vroeger al een paar keer gegeten had) dronken we een koffie (zie foto)om klaarwakker te worden. Ik liet mijn vier lievelingen zitten en ging alleen op stap - zonder rugzak - om een hotel te zoeken. Hotel Nefertiti aan de overkant van de straat was het eerste dat ik binnenging (samen met een tout) maar daar hadden ze geen kamers die groot genoeg waren voor ons allemaal. Omdat we van plan waren ongeveer een week in Luxor rond te hangen wilden we wel allemaal samen zijn en had ik geen haast om de eerste de beste kamer te nemen.

Hotel Venus, het tweede dat ik bekeek, had diverse troeven. Een gezellige bar mét tafelvoetbal en Amerikaanse biljart voor de kinderen en een kamer waarin al vier bedden stonden. Ze zagen er geen graten in om nog een extra onderstel en bijhorende matras van op het dak naar beneden te sleuren en wilden de kamer laten voor 50 Eg. Ok voor mij en ik ging de rest van het gezelschap halen om ook hun zegen te krijgen.
Toen we op de kamer aankwamen, hadden ze nog geen bed bijgezet. Dat kwam nog wel, zeiden ze. Eerst konden we ons wat opfrissen van de nachtelijke busreis die ons alles bijeengenomen was, toch goed bevallen was. Daarna kregen we een welkomstdrink in de bar terwijl ze zouden zorgen voor het vijfde bed en konden wij de nodige administratieve formaliteiten vervullen. De vijfmaal thee smaakte en de gasten konden al eens de biljart verkennen. Voor we gingen eten wilden we toch nog eens passeren aan onze kamer om te zien of het ons beloofde vijfde bed nu gearriveerd was. Nee dus, veel loze woorden … Ik eiste dat het dadelijk zou gearrangeerd zijn terwijl wij erbij stonden en ja, ze begonnen er aan. Ze haalden een extrasmal bed ergens vandaan, legden daar een matras op die langs de beide zijden twintig centimeter uitstak.
Op mijn aanmerkingen dat die matras heel de nacht door zou kantelen als mijn dochter zich omdraaide, antwoordden ze met een uitgestreken gezicht dat dit een heel goed bed was.
Ik kon het niet meer aanzien en liet Ilse de proef op de som nemen. Na nog geen tien seconden rolde ze bijna met bed en al om. Dan geloofden ze ons en twee minuten daarna stond er een normaal bed. Oef, eindelijk.

In Hotel Memnon gingen we allemaal samen naar het vierde verdiep: prachtige kamer maar met slechts vier bedden. 'Dat komt dadelijk in orde…' Waar hadden we dat nog gehoord.
Aan de receptie op het eerste kregen we een gratis drankje (fanta, tea, min water), drong ik nogmaals aan bij de vriendelijke maar autoritaire Mr. Ashraf (de baas) en geraakte het vijfde bed toch op de kamer.

We gingen naar onze kamer, maakten onze rugzakken en gingen supervroeg slapenwant we moesten rond middernacht weer opstaan en … ontbijten - het was immers inbegrepen in de prijs. Ik had (uitzonderlijk) mijn wekker niet gehoord en Katrien en de kindjes kwamen elk om beurt kloppen - uiteindelijk zelfs met de haarborstel - om me wakker te krijgen. Ik heb een gerust geweten en slaap overal door, weet je. Tenslotte zijn we er in geslaagd om tijdig buiten te geraken en redelijk vlug een taxi aan te klampen. We arriveerden rond tien uur in de luchthaven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Slaapverhalen

 

 

 

 

 

Of hoe onze held dikwijls in de aap gelogeerd zat en de wraak van de regengoden over zich afriep. Of hoe hij de beste nachten van zijn leven buiten doorbracht en waarom hij soms liever thuis slaapt en waarom liever el ders.

En nog veel meer snurks…

 

 

 

 

 

Reizen is niet :een tijdlang nietsdoen. Het is een bezigheid. Een scheppende bezigheid. Een goede reiziger is een scheppend kunstenaar

(Bertus Aafjes)

 

 

 

 

 

 

foto

 

 

 

 

 

Mijn mooiste souvenirs

 

 

 

 

Een naam om nooit te vergeten

 

 

 

 

 

Ik was een tevreden man. Ik had zopas de treinrit van mijn leven meegemaakt maar was nogal laat in de namiddag in Nuwara Eliya toegekomen.

Dit meer dan tweeduizend meter hooggelegen bergstadje was vroeger voor de Engelse kolonialisten een soort luxe-oord, een verfrissende verpozing voor de verzengende hitte. Weg van het verstikkende regenwoud maar toch groen genoeg om een vakantiesfeertje te scheppen. De op traditioneel Engelse leest aangelegde parken liggen als een lappendeken verspreid tussen de wijken. Toen ik er arriveerde, waren de weersomstandigheden er niet naar om er veel van te genieten. De hemelsluizen hadden zich zopas met een tropische kracht geopend en zetten de straten blank. In de Victoria Gardens (entree 10 rupees voor buitenlanders, één voor lokalen – zeg dan nog eens dat wij de racisten zijn) moet het onder normale omstandigheden heerlijk toeven zijn. Op dat ogenblik had ik meer behoefte aan duikbril, snorkel en zwemvliezen dan aan zonnecrème of zonnebril. Mijn sandalen speelden duikbootje in de centimeters diepe plassen. Er zat niets anders op dan te schuilen in een lieftallig prieeltje waar ik een verwoede poging deed om, met natte vingers, de vochtig geworden roltabak tot een rookbaar stinkstokje om te smeden. Niet evident dus

Gelukkig stopte de regen even abrupt als hij begonnen was en zou de rest van mijn dag toch niet helemaal naar de vaantjes zijn. Het was gezondheidshalve echter aangeraden om zo vlug mogelijk een hotelletje te zoeken en droge kleren aan te trekken. De weg naar mijn beoogde slaapplaats was zo slecht aangeduid dat ik er meer dan een half uur over deed om ook maar in de buurt te geraken. Straatnamen waren er nauwelijks of indien wel, kompleet onleesbaar. Van huisnummers hadden deze mensen nog nooit gehoord en mijn kennis van de plaatselijke taal is onbestaande. Ik trakteerde me op een welgemeend proficiat toen ik het uiteindelijk toch, in de vorm van een gewoon woonhuis vermomd, vond. Aan Hotel Mr. Perera moest ik ‘kloppen want de bel doet het niet’ en kreeg ik een allesbehalve vriendelijk onthaal. Ik zag er uit als een verzopen straatkat en kreeg alleen wantrouwige blikken van een stokoude, gerimpelde en kromgebogen man. Onze allesbehalve hoogstaande conversatie leidde toch tot het verhuren van een vooraf te betalen kamer maar bleef redelijk vaag over het eventueel kunnen nuttigen van een avondmaal of ontbijt. De Babelse spraakverwarring zorgde ervoor dat ik wel elders eten zou zien te krijgen. Zonder naar de kamer te gaan zien, accepteerde ik zijn prijs. Dit was tegen mijn gewoonte en draaide op een ferme teleurstelling uit. De hitte en hoge luchtvochtigheidsgraad hadden me tot een aantrekkingspunt gemaakt voor alle muggen die er in Sri Lanka zijn en het ontbreken van een muskietennet of een fan deden me het ergste vrezen. Achteraf gezien was dit een ongegronde vrees omdat die uiterst vervelende beestjes blijkbaar niet tot op de bergen kunnen, willen of durven vliegen. De kamers waren slechts van elkaar gescheiden door manshoge tussenschotten. Ik vreesde voor mijn nachtrust als ik aan de mogelijkheid dacht dat een pas getrouwd paartje misschien wel in de kamer naast mij hun huwelijksnacht zou kunnen doorbrengen. Of dat een paar zatte Engelsen hun koloniale verleden nog niet afgezworen hadden. Toen ik vertrok drukte mijnheer Perera me nog minstens driemaal op het hart dat ik zeker zijn sleutel niet mocht verliezen of dat er me anders wat te wachten stond. Wat? De brandstapel, eeuwige excommunicatie of een veroordeling tot het levenslange eten van kip met rijst?

Ik wandelde de slingerende Grand Road omhoog naar de oude, statische Engelse hotels, levende getuigen van vergane glorietijden. Mijn modderige en versleten sandalen liet ik niet toe het hoogpolige tapijt van de Hill Club te bezoedelen. James stond waarschijnlijk toch al klaar om me met een stiff upper lip terecht te wijzen voor mijn gebrek aan respect. Het partijtje poolbiljart tegen een of andere achtergebleven en verarmde Lord zou me dus ook bespaard blijven. Golf, mijn tweede favoriete tijdverdrijf aller tijden, zou ik dus ook hier niet kunnen beoefenen hoewel de lanes en holes er dank zij een ingenieus irrigatiesysteem onberispelijk bij lagen. Vruchteloos probeerde ik te berekenen aan hoeveel plaatselijke families dat afvoersysteem vruchtbaar land zou kunnen bezorgen tot de rebel in mij het zwijgen werd opgelegd door meer praktische besognes zoals honger en dorst.

Terug beneden in de stad, eerder een uitgestrekt dorp, trof ik een etablissement dat voor enig soelaas zou kunnen zorgen: het eerste openbare café dat ik in Sri Lanka heb gezien. De Beer Shop in Lawson Street was een godsgeschenk, in geen enkele reisgids vermeld en waarschijnlijk onontgonnen terrein voor de vele backpackers.

En dat heb ik vlug ondervonden. Tafeltjes met Lacoste- (de échte dan wel) Engelsen verpestten de authentieke, sympathieke sfeer Op televisie was jammer genoeg geen voetbal maar het o zo typische Engelse cricket te zien. Ik trok me discreet terug aan een tafeltje achteraan, onder posters van pin-ups die in de jaren vijftig wel wulps geweest zullen zijn. Van daar kon ik de rest van het bonte gezelschap dat zich in hoog tempo aan het bezatten was, goed observeren. Een lokale beroemdheid of dorpsidioot – wie zal het zeggen – dweilde alle tafeltjes af en zocht gratis bier in ruil voor sappige of straffe verhalen. Van uit de verte kon ik alleen de teneur maar niet de inhoud uitmaken. Misschien kon hij me ook enige toeristische tips geven maar voor hij aan mijn tafeltje geraakte smaakten het bier en vooral de omgeving me al niet zo goed meer. Ik kon de wandelende dorpskrant op het laatste nippertje vermijden en was juist op tijd buiten om voor de zoveelste keer doornat te worden.

Van de voor mij nu al legendarische Mr. Perera was het niet zeker of hij me de volgende morgen een ontbijt zou kunnen bezorgen zodat ik nu al mijn inkopen moest doen. In een proper, net supermarktje waar ze onder andere ook golfsticks en volleyballen verkochten, zag ik een voorverpakt (hygiënisch ok dus) pakje kaas liggen van honderd gram. Ik was er pertinent zeker van dat dit uiterst goed zou smaken bij de ongetwijfeld gemakkelijk te vinden broodjes. Tevreden met deze goede vondst slenterde ik naar de toonbank waar de kassierster me zonder blikken of blozen het dubbele van de op het pakje vermelde prijs wilde aanrekenen. Een minuutje, hé.

Sorry, the ticket says 36 rupees for one hundred gram’, zei ik tot mijn verdediging.

Two hundred gram’, was het korte maar kordate antwoord van de norse matrone die voor de rest van haar leven op geen greintje sympathie van mijnentwege zou mogen rekenen. Zij meende wellicht dat die er onnozel uitziende Westerling geen besef had van hoeveelheden. Weet zij veel dat ik iedere maandagmorgen op de markt van Kortrijk inkopen doe en beter dan wie ook prijzen en gewichten kan schatten. Daarenboven was ik al van jongsaf in metend rekenen bij de beste van de klas. Met een goed geprobeerde afzetterstruc kan ik gewoonlijk hartelijk lachen maar het kan ook te gortig worden. Ik stapte met een verbolgen gezicht op de securityman af die de deur moest bewaken (tegen wie?) en verwachtte dat hij de als personeelslid vermomde dievegge direct zou ontmaskeren, boeien en afvoeren. De man die een kopje kleiner was dan ondergetekende en waarschijnlijk een buitenechtelijke verhouding had met de matrone, lachte me gewoon uit. Gekrenkt in mijn trots, liet ik alles en iedereen achter en wandelde de regen in.

Ondertussen was het al heel donker geworden en strompelde ik echt door plassen, putten en onzichtbare struikelblokken naar de plaats waar ik mijn oude vriend, de hoteleigenaar, het laatste gezien had. Zeker vier of vijfmaal heb ik hetzelfde blokje omgelopen vooraleer ik mijn gelukkig niet zoek geraakte sleutel in het daartoe bestemde slot kon wringen.

Ik plofte op mijn bed neer en herinner me niets meer van de verder geruisloze nacht die te kort uitviel. Stipt om half vijf in de morgen vond de hele familie het nodig de keuken te bemannen. Het gerommel en gekletter van potten pannen deed mijn hersenpan geen deugd. Daarenboven waaide een verschrikkelijk irritante geur over het tussenschot tot aan mijn neusvleugels en namen het laatste restje zin in een ontbijt voorgoed weg. De aanval op de rest van zintuigen werd verder gezet tot in het extreme toen een kwartier later de hele stad dreunde onder de atonisch gezongen gebeden van de plaatselijke islamitische voorzanger.

 

Ik vluchtte zo snel mogelijk de straat op en constateerde wonder boven wonder dat het niet meer regende.

 

Maar Mr. Perera en zijn hotel vergeet ik toch nooit meer

 

 

 

 

De toorn van Chac-Mool

 

 

 

Slapen in een hutje. Je moet het eens doen in je leven, nietwaar. Het kustplaatsje Tulum op het Mexicaanse schiereiland Yucatan was de laatste halte van onze drie weken durende en uitputtende Maya-route.

Qua hotels hadden Jaak en ik het tot nu toe goed getroffen. Basic, dus goedkoop maar naar onze mannelijke normen behoorlijk proper. Maar ik mocht het vel van de beer niet verkopen voor hij geschoten was. O ja, over dieren gesproken. Alleen die externe factoren hadden her en der een niet onbelangrijke rol vervuld in onze nachtrust. Zo waren er bijvoorbeeld de meute huilende, jankende en loopse honden die ons een hele nacht in Copan hebben wakker gehouden. Daarentegen was het indrukwekkend hoe het machtige geluid van de brulapen uit de jungle van Palenque ons ’s morgens wakker maakte. Van een lieftalliger soort zijn de kolibries die van zonsopgang tot zonsondergang de prachtige bloemen naast onze deur kwamen bestuiven. Die mooie beestjes passen niet echt in dit verhaal maar ik kan het toch niet laten mijn bewondering voor hun fladderende zweefkunst te vermelden. Aan de steeds maar aangroeiende en venijnige muggenpopulatie wil ik zelfs geen woorden meer vuil maken. Die horen er bij als gaten bij Emmenthal.

In Tulum hoefden we waarschijnlijk niets te vrezen van beesten tenzij overvliegende pelikanen ons dak zouden opzoeken om een onzachte noodlanding te maken. Die kans was klein bij die slimme, weinig elegante maar toch imponerende laagvliegers. Ook de tot vijftig centimeter lange iguanen zijn niet echt te vrezen omdat ze, ondanks hun afschuwelijke uiterlijk, zo lui zijn als wat.

Om te slapen wilden we wel eens iets anders dan een traditioneel, conventioneel hotel en vonden onze gading in een domein met de veelbelovende naam Santa Fé Resort. Een Club-Medachtige naam. In een schitterende, postkaartachtige locatie zagen we een dertigtal huisjes op het strand. Rieten stulpjes op het strand tussen de palmbomen, ver genoeg van elkaar om privacy te hebben en allemaal mét zicht op ze, of liever de Caribische Oceaan. Toen de prijs ook nog meeviel, hapten we snel toe. Het was pas kort na de middag maar ik verheugde me er nu al op morgen in alle vroegte een frisse duik in het zilte water te kunnen nemen.

Het hutje was rond, gemaakt uit bamboe en met een conisch dak van banane- of kokosbladeren. Ik heb me al dikwijls het verschil tussen de twee soorten dakbedekking laten uitleggen maar het wil er niet in blijven. In het midden van die ruimte met een diameter van maximaal vier meter stond een bamboe tweepersoonsbed van, gelukkig maar, normale afmetingen. Verder nog twee stoelen, een tafeltje om mijn dagboek bij te werken en een spiegel om je ’s morgens heel abrupt op je leeftijd te attenderen. Omdat alles losjes in het zand stond was labiel het adjectief dat samen met primitief van toepassing was.

Wijzelf zijn heel wat stabieler, helemaal geen veeleisende mensen en zoeken meestal doodmoe van onze dagbelevenissen, nog ergens wel een rustige plaats om een slaapmutsje te drinken. Met het beste slaapmiddel ter wereld zou het dus geen problemen mogen opleveren om te kunnen slapen.

In ons Resort was het restaurant tot onze grote verbazing gesloten zodat we maar nextdoor gingen eten. Bij Don Armando, een vergelijkbaar domein maar van iets hogere prijsklasse, wilden we onze magen laten verwennen en ten minste één glas te drinken. Waarschijnlijk bestellen we seffens nog eens ‘dos mas’. Zoveel Spaans hadden we toch al wel geleerd in die drie weken dat we twee Maeskes konden vragen. We hadden nog maar pas van onze aperitief genipt toen het hoofdgerecht er al aan kwam. Zo snel had ik de Mexicanen nog nooit zien werken. Maar ze zullen wel hun redenen hebben zodat we ons eten zo snel als kon binnenslokten en nog voor onze laatste hap aan het enige tafeltje in het hele restaurant zaten. Alles werd opzij gezet om plaats te maken voor een enorme dansvloer. Het etablissement veranderde in een oogwenk in een veredelde maar kitscherige discotent. Niet een plaatselijk mariachibandje zoals we verwacht hadden maar loeiharde commerciële Westerse disco uit de jaren tachtig was ons lot. We consumeerden nog een digestiefje terwijl we ons vergaapten aan de bloedmooie deernes in spannende niets verhullende truitjes die met hun welgevormde onderlijven tegen elkaar stonden aan te schuren. Ik moest regelmatig slikken bij zoveel moois dat de natuur heeft geschapen dat mijn glas sneller leeg was dan normaal. Het is goed nog eens in ’t eigen hert te kijken voor het slapengaan en deze introspectie leverde de toestemming op van mijn alter ego er nog eentje te nuttigen. Dan werd de door mij verfoeide disco met veel te veel decibels groter dan mijn inlevingsvermogen in de techniek van het dansen zodat we het maar voor bekeken hielden.

We zochten in het halfdonker onze weg naar Caban Numero Diez en vleiden ons neer op de niet al te harde matras. Met een licht lakentje op mijn lijf sliep ik al vlug de slaap der gelukzaligen. Dromen zijn bedrog en inderdaad, terwijl ik mijn droom heerlijk aan het zwemmen was in de Oceaan, schoot ik plotseling wakker. Nat was ik maar het was geen zeewater. Een verschrikkelijke wind- en regenvlaag had een gat geslagen in ons dak waardoor water binnensijpelde. De bananenbladeren waren blijkbaar niet waterproof genoeg zodat ik een gratis maar ongevraagde douche kreeg. Ik maakte Jaak wakker en met vereende krachten sleepten we het bed door het mulle zand naar de andere kant van het hutje. Een half uur later kregen we hetzelfde probleem maar nu aan de andere kant. Juist, ja, de kant waar ons bed nu stond. Wanhopig en moe sleurden we het bed naar de laatste droge plek van ons ‘hotel’ maar moesten daarvoor tafel en stoelen verhuizen. We waren ondertussen goed wakker en maakten van de gelegenheid gebruik om, zaklamp in de hand, ons vlug eventjes buiten te wagen. Het ingenomen vocht moesten we nog teruggeven aan Moeder Natuur.

De hele reis al hadden we gelachen met een verschrikkelijk lelijk beeld van een Maya-god. Die Chac-Mool, regengod, werd voor ons het symbool van al wat lelijk was en dook geregeld in onze conversaties op. En nooit kwam hij er goed uit. Nu verging ons het lachen en kwam de toorn van de eeuwenoude regengod over ons neer. Moge ik nooit meer, lachen met een God, Maya of andere.

Lachen met een regengod is spelen met vuur.

 

 

 

Van het kastje naar de muur

 

 

 

 

 

Palmyra herbergt een van de mooiste ruïnes ter wereld en ligt in een oerprimitief socialistisch land. We verwachtten niet veel van de accommodatie in Syrië maar dit oord zou toch door het aantrekken van veel buitenlandse toeristen wel wat beters moeten te bieden hebben dan wat we tot nu toe gevonden hadden, dachten we. Jaak en ik waren redelijk laat aangekomen, dooreengeschud in een bus die zo gammel was dat hij bij ons al twintig keer zou afgekeurd geweest zijn in de Automobielkeuring. Zelfs de stickers bleven niet hangen terwijl hij aan het rijden was. We waren geradbraakt door de rit in de woestijn en wilden alleen maar vlug een heerlijke frisse douche. Het eerste hotel dat ons hygiënisch en financieel aanstond doken we binnen. Ons hele arsenaal aan onderhandelingstechnieken hadden we bovengehaald om tot die fatsoenlijke prijs te komen. Het was het gewone verhaal geworden van heen en weer gepraat, van bieden en tegenbieden, van dreigen met weggaan en effectief weggaan. Natuurlijk roepen ze je terug en werden we het glimlachend eens. Het is trouwens voor beide partijen een spelletje maar wel soms vermoeiend.

Ik had veel shampoo nodig om mijn vuile en stinkende lijf schoon te schuren. We sloegen een wasje en improviseerden een wasdraad.

Het was ondertussen al aan het donkeren en we wilden nog juist de zonsondergang tussen de ruïnes bewonderen. De zon zakt daar in de woestijn zo rap dat je ze met de videocamera bij wijze van spreken niet kunt volgen.

Toen we na het eten om kwart voor tien terug op de kamer waren was onze was droog maar kwam het onverwachte maar onvermijdelijke slechte nieuws. Alles was al te goed verlopen, tot nu toe. Kon niet blijven duren. We moesten verkassen van hotel. De broer van de broer van de broer van de eigenaar die ons de kamer had gegeven had zogezegd de boekhouding niet goed bijgehouden. De kamer was al toegezegd aan iemand anders.

You don’t mind moving to another hotel?”, was de vraag.

Yes, we do. I am tired and want to go to bed and get some sleep!”, volgde mijn kort maar bondig antwoord.

Ik wou eerst voet bij stuk houden maar ik besloot na nogmaals zijn argumenten aanhoord te hebben (my brother si en my brother la) dat we het er niet voor over hadden om de oorzaak te zijn van een Syrisch Kaïn en Abelverhaal. Bijbelse histories interesseren me niet in het minst.

We gingen mee met de ene broer en belandden in hotel ‘Päal Shmen’ en mochten toch eerst gaan kijken of het aan onze smaak beantwoordde. Het was wel van iets mindere kwaliteit en de prijs die we al betaald hadden niet echt waard maar het kon ermee door voor één nacht. Daarenboven werd het toch al te laat om ons geld terug te eisen (zou moeilijk worden) en iets anders te gaan zoeken. Net als altijd en overal deed een koude douche verschrikkelijk veel deugd. Ik volbracht nog een paar dagelijkse bezigheden (batterijen opladen, dagboek invullen…) en viel bijna in slaap. Net op tijd dacht ik er aan dat ik al een paar dagen mijn vriendin niet meer had gebeld. Door het uurverschil met België zou dit wel een goed tijdstip kunnen zijn. Navraag aan de receptie leerde me dat ik in ons hotel niet kon bellen, wel bij de buren… Goed, daar ken ik mijn weg. Samen met de broer van ging ik naar zijn broer om te constateren dat ik in de volgende aflevering van deze soap uit het Midden-Oosten was beland.

Jawel, er stond een telefoon, zo’n zwart bakelieten geval met een hoorn om een boer mee van zijn paard te slaan maar ik moest de stekker uit de contactdoos halen en mocht het meenemen naar ons hotel, het hotel van de broer van…De ene heeft een toestel, de andere heeft een betaald abonnement. Zo zijn broers nu eenmaal. Ik heb voor de tweede maal die dag serieus moeten afdingen want het lid van de plaatselijke mafiaclan vroeg niet minder dan omgerekend 450 BEF voor een minuutje bellen. Ik kon er dertig procent van afdingen en was blij dat ik het gedaan had. De verheugde stem van Zij Die Al Vier Dagen Zonder Nieuws Zat was onbetaalbaar. We verzekerden elkaar wederzijds van onze trouw en liefde en dat was het.

Eindelijk kon ik gaan slapen maar niet vooraleer ik op de terugweg een colablikje had meegegraaid uit een verkoopstandje dat buiten was blijven staan. In Kortrijk heb ik een vriend die tot de grootste verzamelaars van colablikjes in Europa behoort. Hij had me verzekerd dat ik er in Syrië geen zou vinden omdat Pepsi daar al vijf jaar de concurrentieslag had gewonnen en het monopolie had. Het blikje dat ik in de vooravond had zien blinken was echter een authentiek Syrisch colablikje en moest er dus al meer dan vijf jaar staan. Gevuld met zand om niet weg te waaien en een beetje afgebleekt door de zon zag het er nog presentabel uit. Het toekomstige pronkstuk uit de collectie van mijn vriend was op weg naar mijn rugzak.

Mijn nachtrust had ik nu wel dubbel en dik verdiend en ondanks de bewogen avond en nacht stond ik dankzij mijn legendarisch recuperatievermogen tegen zes uur al aan de receptie om te kijken of er koffie voor Jaak te krijgen was. De uitbater (of zijn broer) lag te slapen en te snurken op zijn divan en hoorde me niet. Ik zag een koelkast en een vlugge blik erin leerde me dat er fris, gebotteld water naar mij lag te lachen. Ik had een verschrikkelijke ochtenddorst en heb eerst stilletjes maar vervolgens een heel stuk luider gefluisterd dat ik een fles wilde kopen. De brave man had zijn slaap nodig en wilde niet wakker worden. Ik fluisterde ook niet zo luid dat hij zou schrikken en boos worden op mij. Dus nam ik maar heel stilletjes een fles water en ben ik er zonder betalen van onder gemuisd. Ik was natuurlijk van plan om later te betalen en wilde niet profiteren van het feit dat ze ons gisterenavond hadden laten verkassen. Nee, natuurlijk had ik geen wraak- of revanchegevoelens. Zo zit ik niet in elkaar.

 

Het water smaakte wel dubbel zo goed.

 

 

 

Een nacht bij de bedoeïenen

 

 

 

 

 

Nee, ik heb niet meegedaan aan het gelijknamige actiefeuilleton op TV enkel jaren geleden. En ja, Jaak en ik waren de makers van het programma voor geweest en hadden al in Wadi Rum, de indrukwekkende Jordaanse woestijn overnacht. Niet dat we pioniers waren, dat werd vlug duidelijk.

De keuze waar we voor stonden in het dorpje Wadi Rum, hoofdkwartier van de uiterst kleurrijke politieagenten op hun kamelen, leverde geen probleem op. De opties waren: een tweedaagse tocht door de woestijn overnachten in een poepsjieke lodge of een even lange tocht met overnachting in een tent bij de plaatselijke nomaden. Je kon ook nog kiezen voor een dagtrip maar dat leek ons niet genoeg.

Onze gids werd het gidsen al snel beu en leverde ons tegen half zes af bij het kamp. Volgens hem zouden we daar getuige zijn van de ongetwijfeld meest fantastische zonsondergang die we ons maar konden voorstellen. Jaak hield zijn fototoestel in aanslag, ik hield de videocamera klaar om dit onvergetelijke moment voor het nageslacht vast te leggen. Soms gaat de zon snel onder (ik heb de zon zien zakken in de zee), in Wadi Rum ging ze héél traag onder. Wilde ze misschien niet ondergaan of wilde ze met mijn voeten spelen? We zouden pas na zonsondergang mogen eten. Ondertussen zaten we ons daar, scheel van de honger, echt te vervelen en te wachten op het moment dat we aan de lokale feestmaaltijd zouden mogen aanzitten. We hadden de hele dag overleefd op een dieet van zandkoekjes en water. Je moet je aanpassen aan je omgeving nietwaar.

In het donker was het nog een hele tijd wachten op twee Amerikanen. Deze exemplaren van een ras dat ik uit ondervinding intellectueel niet al te hoog inschat, hadden weer alle waarschuwingen in de wind geslagen en waren er op eigen houtje op uitgetrokken. Niet gewoon eventjes de weg kwijt zoals ik al reis bijna dagelijks voorheb. Nee, verdwaald waren ze, dat was het woord. Overmoedig, zelfvoldaan en altijd alles beter wetend. Twee jeeps werden ingezet om met veel getoeter en de verstralers op de zoektocht te beginnen. Ik zou het niet erg gevonden hebben indien ze een nachtje in de woestijn hadden moeten doorbrengen, zonder het minste comfort. Dat zou hun verdiende loon zijn.

De overvriendelijke Jordaniërs bleven zoeken en wij bleven wachten, op het randje van een fata morgana door de honger. Ik kreeg waanbeelden waarin mijn moeders stoofvlees met frieten – de beste ter wereld – steeds weer opdook. Uiteindelijk kwamen de twee luid lachend en breed gesticulerend in het kamp aan. Zonder verontschuldigingen. Integendeel, ze leken zelfs trots op hun verdwaalprestatie. Ze zouden van mij gvd, geen eten krijgen.

Onze voor de rest gezellige bende kon dan eindelijk aan tafel. Nou ja, aan tapijt. In kleermakerszit of liggend probeerden we een half stukje doorbakken kip, wat rijst en een smakeloze yoghurt door onze keel te krijgen. Wat we kregen wettigde de redelijk hoog aangerekende prijs niet en we bleven op onze honger zitten. We vulden onze maag en onze blaas met de potten thee die Fernando voor ons bleef brouwen. Nadat het eten afgeruimd werd haalden de Jordaniërs hun muziekinstrumenten uit (voornamelijk uds en tabla’s) en begonnen ze te musiceren. We mochten, néé moesten meezingen,. Onze uitspraak was wel niet je dat maar het enthousiasme maakte veel goed. De vrouwen werden door de geile woestijnbewoners ten dans uitgenodigd en slaagden er in een party te bouwen. Mijn oogleden werden zwaarder naarmate de Arabieren hun vocale talenten luider en luider ten gehore brachten. De aanstekelijke en echt mooie muziek begon onze Westerse oren op den duur wel te vervelen zodat deze overweging (de verveling dus) ook meespeelde in onze beslissing om vroeg te gaan slapen. Eén per één zochten onze nachtgenoten hun slaapzak op. Ik was natuurlijk weer de enige die onmiddellijk bij aankomst niet voldoende slaapmateriaal bijeengeraapt had zodat ik overbleef met een ultradunne slaapzak en zonder extra warm deken. Ik was er toch nog gerust in. Het was nog altijd behoorlijk warm en ik zou het wel niet koud krijgen, dacht ik.

De overnachtingplaats was een lange en grote, rechthoekige tent waarvan één zijde volledig open was en de andere zeilen op een meter van de grond stopten. Op dat moment gaf het een verfrissend gevoel maar dat zou met het verstrijken van de uren veranderen.

Een extra externe factor zorgde ervoor dat mijn nachtrust niet was zoals hij het hoorde te zijn. De Duister die naast mij lag had piercings op al zijn lichaamsdelen, snurkte van zijn heimat weg. Lag het aan zijn neusijzers of aan zijn gestel, ik weet het niet maar mij maakte hij het slapen onmogelijk. Een nachtelijke theeplasbeurt en een sigaretje werkten enigszins ontspannend zodat ik toch nog wel enkele uurtjes heb kunnen pitten Ik werd wakker omdat de zeilen in de was gekrompen waren en de te frisse morgenwind tot bij mij lieten komen

’s Morgens om half zes kon er weer een extra lange dag beginnen. De wolven waarvoor de gids ons gewaarschuwd had hadden we niet gezien, noch gehoord.

 

Og hoe onze held zich misschien wel een beetje Lawrence of Arabia waant maar tocg geen Tarzan

 

 

 

Een nacht onder duizend sterren

 

 

 

 

 

Betalen om buiten te slapen dat doe je toch niet. Jawel, in Mali doe je dat wel en met veel plezier. Op onze vierdaagse wandeltocht door het Pays Dogon sliepen we allemaal onder de blote hemel. De temperaturen tijdens de dag blijven ’s nachts in de lemen hutten hangen zodat er van verkoeling geen sprake is en door het alomtegenwoordige stof is ademen een helse opdracht. Ten tweede is het boven op het dak veel leuker, veel authentieker. En bovendien zie je de hemel. Verdenk me nu niet van religieuze ideeën; die heb ik in de verste verte niet, om het even waar ik me ook bevind.

Ja, boven slapen. Al goed en wel maar eerst moet je boven geraken. De woningen van de Dogonmensen zijn rechthoekige in leem opgetrokken constructies en hebben een plat dak. Een rechtopstaand boordje van een dertigtal centimeter hoog moet ervoor zorgen dat je ’s nachts niet wegspoelt of wegwaait. In de muur zijn op onregelmatige afstanden openingen gemaakt om het teveel aan regen te laten wegspoelen.

Ja, we zijn nu nog niet boven. Je moet je behelpen met een geïmproviseerde ladder. Uit de tak van een baobabboom houwen de Dogon een ladder die in twee punten uitloopt. Vergelijk het een beetje met een wichelroede. De treden zijn perfect gesculptureerde voorbeelden van primitieve kunst. De mooist versierde exemplaren worden gebruikt voor de verblijfsplaatsen van de opperhoofden of speciaal gefabriceerd voor de toeristen. De minder mooie (of mislukte) stuks; waarschijnlijk gemaakt door beginnelingen in het vak, worden tegen de huizen geplaatst en dienen dus effectief als trap. Zelfs die stukken boom zijn meestal nog als kunstwerk te catalogiseren. Maar toch niet erg handig of veilig om naar boven te klimmen met een rugzak op je rug.

Eénmaal boven komt het volgende probleem de kop opsteken. Je krijgt alleen een rieten bed dat eigenlijk te hard is om op te liggen of een plastieken matrasje, dat nog harder is. Daarenboven is die laatste soort zo licht dat je er ieder steentje door voelt. Comfortabel slapen is er niet bij als je niets meegebracht hebt van thuis.

Ook steekt er gewoonlijk rond een uur of drie in de morgen een ferme bries op waardoor de temperatuur met behoorlijk veel graden op een korte tijd zakt. Het dilemma bestaat er uit hoe je best in slaap probeert te geraken. Als je te warm ingeduffeld begint, geraakt je niet in slaap. Begin je te licht gekleed, dan word je ’s nachts gegarandeerd wakker.

Uiteindelijk ben je dan al drie keer wakker geworden, heb je een extrapull aangetrokken en heb je het beste plekje uitgezocht om uit de wind te liggen. Lukt het je dan om al was het maar twee uurtjes door te slapen dan begint de dag voor de beperkte veestapel van de Dogon. Misschien omdat die zo beperkt is dat hij zich moet laten horen. En ook, met hoe minder ze blijken te zijn, hoe meer lawaai ze maken. Vooral de ezels maken ‘s morgens een hels kabaal waardoor ik me schaam Kuurnenaar te zijn en geen waardige drager van het….

Eenmaal wakker wordt het dus stilaan tijd om aan de drang van Moeder Natuur te voldoen en een poging te doen om zonder kleerscheuren en andere lichamelijke resultaten de levensgevaarlijke trappen in het donker af te dalen. De talrijke liters vocht die de Dogon je ‘s avonds proberen te slijten vinden hun uitweg naar de bron. Sanitaire stop of sanitaire afstap.

Als je het dan nog ziet zitten, ga dan terug naar boven en doe waarvoor je eigenlijk naar dit authentieke land gekomen bent. Lig klaarwakker op je rug en geniet van de schitterende hemel. Vrij van licht- en luchtvervuiling. Daarom doe je het. Los van alle nadelen en ongemakken blijkt het toch nog een absoluut fascinerende ervaring.

Je slaapt onder een hemel van duizend sterren. Een met de natuur. Dit beeld kan niemand je nog ooit afpakken.

 

Of hoe Chris blij was dat hij niet al te veel sliep en genoot van sterren, hoewel hij er zelf al een was…

 

 

 

Beddenhistories in Egypte

 

 

 

 

 

Het werd een lange nacht waarbij sommigen beter sliepen dan de anderen. Maar moe waren we allemaal toen we 's morgens om zeven uur aankwamen in Luxor. Voor dag en dauw. Op het terras van het mij bekende El Husein (restaurant waar ik vroeger al een paar keer gegeten had) dronken we een koffie (zie foto)om klaarwakker te worden. Ik liet mijn vier lievelingen zitten en ging alleen op stap - zonder rugzak - om een hotel te zoeken. Hotel Nefertiti aan de overkant van de straat was het eerste dat ik binnenging (samen met een tout) maar daar hadden ze geen kamers die groot genoeg waren voor ons allemaal. Omdat we van plan waren ongeveer een week in Luxor rond te hangen wilden we wel allemaal samen zijn en had ik geen haast om de eerste de beste kamer te nemen.

Hotel Venus, het tweede dat ik bekeek, had diverse troeven. Een gezellige bar mét tafelvoetbal en Amerikaanse biljart voor de kinderen en een kamer waarin al vier bedden stonden. Ze zagen er geen graten in om nog een extra onderstel en bijhorende matras van op het dak naar beneden te sleuren en wilden de kamer laten voor 50 Eg. Ok voor mij en ik ging de rest van het gezelschap halen om ook hun zegen te krijgen.
Toen we op de kamer aankwamen, hadden ze nog geen bed bijgezet. Dat kwam nog wel, zeiden ze. Eerst konden we ons wat opfrissen van de nachtelijke busreis die ons alles bijeengenomen was, toch goed bevallen was. Daarna kregen we een welkomstdrink in de bar terwijl ze zouden zorgen voor het vijfde bed en konden wij de nodige administratieve formaliteiten vervullen. De vijfmaal thee smaakte en de gasten konden al eens de biljart verkennen. Voor we gingen eten wilden we toch nog eens passeren aan onze kamer om te zien of het ons beloofde vijfde bed nu gearriveerd was. Nee dus, veel loze woorden … Ik eiste dat het dadelijk zou gearrangeerd zijn terwijl wij erbij stonden en ja, ze begonnen er aan. Ze haalden een extrasmal bed ergens vandaan, legden daar een matras op die langs de beide zijden twintig centimeter uitstak.
Op mijn aanmerkingen dat die matras heel de nacht door zou kantelen als mijn dochter zich omdraaide, antwoordden ze met een uitgestreken gezicht dat dit een heel goed bed was.
Ik kon het niet meer aanzien en liet Ilse de proef op de som nemen. Na nog geen tien seconden rolde ze bijna met bed en al om. Dan geloofden ze ons en twee minuten daarna stond er een normaal bed. Oef, eindelijk.

In Hotel Memnon gingen we allemaal samen naar het vierde verdiep: prachtige kamer maar met slechts vier bedden. 'Dat komt dadelijk in orde…' Waar hadden we dat nog gehoord.
Aan de receptie op het eerste kregen we een gratis drankje (fanta, tea, min water), drong ik nogmaals aan bij de vriendelijke maar autoritaire Mr. Ashraf (de baas) en geraakte het vijfde bed toch op de kamer.

We gingen naar onze kamer, maakten onze rugzakken en gingen supervroeg slapenwant we moesten rond middernacht weer opstaan en … ontbijten - het was immers inbegrepen in de prijs. Ik had (uitzonderlijk) mijn wekker niet gehoord en Katrien en de kindjes kwamen elk om beurt kloppen - uiteindelijk zelfs met de haarborstel - om me wakker te krijgen. Ik heb een gerust geweten en slaap overal door, weet je. Tenslotte zijn we er in geslaagd om tijdig buiten te geraken en redelijk vlug een taxi aan te klampen. We arriveerden rond tien uur in de luchthaven.