websitetemplate.org - australiana
Wie ben ik ? > Boeken > Een stapje in de wereld (2002) > Pechverhalen
 
 

Pechverhalen

Of hoe onze held onvrijwillig zijn dochter verminkte en na één dag Vietnam al zonder geld op straat stond. Waarom hij een hotel van driehonderd dollar moest nemen in Delhi en waarom hij treinmogolen haat.

En nog veel meer ergs…

Als u uw vooroordelen verliezen wilt moet u reizen
(Marlene Dietrich)

Een gabbe in Mallorca

We schrijven mei 1996 en mijn dochter Ilse is na de volgende grote schoolvakantie schoolplichtig. Om haar toch een laatste kans te geven om eens te nippen aan het reizigersbestaan buiten het toeristische seizoen, had ik een weekje Mallorca geboekt. Het zou haar eerste vliegreis zijn en een hele vooruitgang bij het jaar daarvoor toen we met de bus voor een week naar de Spaanse Costa del Sol tuften. Touroperators promootten de ondertussen al goed ingeburgerde en uitgebouwde formule van 1 +1 waarbij één alleenstaande volwassene één kind gratis kon meenemen. Financieel haalbaar dus. Met een kleuter een wereldreis ondernemen is niet mijn cup of tea. Ik ben meer voorstander van het stapje bij stapje bijbrengen van reiservaringen. Bovendien vind ik het misschien wel een beetje egoïstisch een kleuter bloot te stellen aan het serieuze risico op gezondheidsproblemen op verre en vermoeiende reizen. Het kind heeft er voor zijn later leven toch niets aan en het vertraagt je eigen trip alleen maar. Je neemt ze beter mee als ze het voor de honderd procent beseffen en er kunnen van genieten.

Nu was het de bedoeling er een gecombineerde vakantie van te maken. Strand- of zwembadplezier zouden afgewisseld worden met uitstappen naar de enkele bezienswaardigheden die dit verder toeristische eiland toch rijk is. Ik wilde dat ze ook iets kon meemaken, iets beleven, iets zien, iets meedragen. Zodat ze thuis op de obligate vraag “Hoe heb je het gesteld?” iets meer zou kunnen vertellen dan “Het was een goed hotel. Het eten was goed. Het was leuk aan de zee en in het zwembad”.

Een pijnlijk maar niet opzettelijk incident zorgde ervoor dat alle water voor het arme kind voor enkele dagen verboden terrein werd. We waren pas de dag voordien gearriveerd zodat het onze eerste volledige dag op het door het lallende en brallende Duits vergeven Spaanse eiland was. We bezochten het stadje, maakten er verder een luilekkerdagje van en eindigden op de dijk met een ijsje (voor haar) en een pintje (voor mij). Morgen zouden we zwemmen tot we de kramp kregen om de dag daarop een excursie te doen. Na het lekker avondmaal in het van thuis uit geboekte hotel speelden we nog een gezelschapsspelletje en wilden we de avond afsluiten met een partijtje binnenhuisvoetbal. Ilse’s traptechniek was nog niet je dat en het balletje rolde onder ons bed. Ik besloot, als wijze vader, dat het welletjes was geweest en dat het tijd werd om te gaan slapen. Ik zou nog wel wat lezen op het terras terwijl zij sliep.

Het liep anders uit. Bij de allerlaatste trap rolde het balletje dus onder ons bed. Kan gebeuren. Gebeurt dagelijks maar niet altijd met even desastreuze gevolgen.

Laat maar, papa, ik neem het wel’, bood mijn lieve dochter aan.

Ze schoof makkelijker onder het bed dan ik het had gekund en kreeg het balletje te pakken.

Trek maar aan mijn voeten,” zei ze terwijl ze zich op haar rug draaide.

Ik deed natuurlijk wat mijn schat me beval maar toen ik ze een half metertje in mijn richting geschoven had, hoorde ik een schreeuw.

Wat gebeurt er?” vroeg ik geschrokken.

Ik heb mijn hoofd gestoten maar het gaat weer”, antwoordde ze.

Ik trok door maar kreeg de schrik van mijn leven toen ik haar bebloede gezicht zag opduiken. Een volwassene heeft zeker zes liter bloed in zich maar bij een kind moet dat heel minder zijn. Ik had de indruk dat ze er al een heel deel van kwijt was. Wat was er gebeurd? Een van haar mooie krullen was blijven haperen aan de onderkant van het net van het bed en dat laatste stuk Spaans metaal had het aangedurfd een stuk vlees uit haar hoofdhuid te trekken. Ze schrok zelf van al dat bloed en begon natuurlijk verschrikkelijk hard te huilen. De pijn ebde vlug weg zodat ik ze kon troosten en constateren dat ze bijna evenveel tranen als bloed verloren had. Ik depte het meeste bloed af met een natte handdoek tot ik me herinnerde dat mijn EHBO kennis niet verder reikte dan mond-aan-mond ademhaling bij volwassen vrouwen. Het werd tijd om doortastender maatregelen te treffen. Ik zou het probleem niet zelf op een medisch verantwoorde manier kunnen oplossen en opvolgen. Ilse, het hoofd nog altijd gewikkeld in de nu al niet meer zo verse handdoek, vergezelde me naar de receptie waar de vriendelijke bediende onmiddellijk de aan het hotel verbonden arts verwittigde. We konden terug naar boven en wachten. Ilse zat met opgetrokken benen in kleermakerszit een boekje te lezen. Met de handdoek rond haar hoofd gewikkeld als een volleerde fakir of het begin van een mummificering. Ondertussen maakte ik zo goed als mogelijk de grond onder het bed en de rest van de bloedplekken op de vloer schoon en begon me af te vragen hoe ik dit incident moest uitleggen aan de dokter. Mijn Spaans bestond slechts uit de broodnodige zinnetjes om de weg te vragen en niet te verhongeren maar niet om een medische conversatie te voeren. Ik moest toch iets uit mijn duim zuigen om geloofwaardig over te komen en niet als kinderbeul gebrandmerkt te worden.

Thuis had ik in De Slegte voor slechts 200 BEF EEN Berlitz taalgidsje met cassette gekocht. Uren hadden Ilse en ik woorden nagezegd met hilarisch plezier als gevolg. Van wat ik onthouden had was er niet veel bruikbaar zodat ik het gelukkig meegebrachte boekje erop navlooide om een redelijk intelligente indruk te maken op de verwachte universitair. Ik leerde vlug een paar zinnetjes uit het hoofd.

Mi hija

Grammaticaal zal het wel niet allemaal correct geweest zijn maar de jonge man begreep me. Oef, eerste hindernis overwonnen. Hij ging direct aan het werk terwijl hij hele volzinnen in het Spaans afratelde in de veronderstelling dat ik zijn Romaanse moedertaal even goed begreep als ik ze sprak. Het enige wat ik uit zijn verhaal begreep was dat Ilse drie dagen absoluut waterverbod kreeg. Dit deed haar, waterrat zijnde, nog meer dan de hoofdwonde zelf. De psychische pijn was groter dan de fysische. Na die drie of vier dagen mochten we naar zijn consultatie gaan om de draadjes te laten verwijderen. Het was een assistent die ons te woord stond en Ilse onderzocht. Ik hoop dat hij voor de rest van zijn leven assistent blijft want hij zag en vond geen draadjes. Terug thuis haalde Ilse’s moeder, verpleegster; de draadjes er uit.

Of hoe voetballen op een hotelkamer geen goed idee is en kan leiden tot een zwemverbod

Zonder derde oog in Sri Lanka

Sri Lanka was zoals je al eerder hebt kunnen lezen de bestemming mijn eerste intercontinentale reis en om de thuisblijvers te verzekeren dat ik er geweest was moest ik natuurlijk de nodige bewijzen meebrengen. Aziatische souvenirs kun je bij wijze van spreken zelfs op de markt van Kortrijk kopen. Ik had iets overtuigenders nodig. Wat was er doeltreffender dan foto’s met mij tegen een achtergrond van fakirs, cobra’s of olifanten. Die zie je niet op de markt hier. Toen ik alleen ging wonen een jaar voor deze reis had ik alleen de mij levensnoodzakelijke dingen (cd’s, boeken) meegenomen zodat ik zonder fototoestel zat. Mijn zuster heeft een verschrikkelijk goede maar ingewikkelde reflexcamera maar was niet erg happig om het dure spul mee te geven naar een in haar ogen barbaars en onderontwikkeld land. Het zou zeker en vast gestolen worden of kapot geraken. Daar had ze misschien wel een punt. Haar kuisvrouw echter, een rondborstige en extraverte vrouw, had nog wel ergens een oud toestel liggen dat ik mocht gebruiken. Ik ben een oen wat techniek betreft, heb geen geduld om handleidingen door te lezen maar leerde toch de noodzakelijke basistechnieken (toestel openen, rolletje vasthechten). Gelukkig was het geen gecompliceerd toestel, net iets voor mijn al even eenvoudig persoontje.

Ik had de eerste dagen heel wat schitterende mensen, tempels en straattaferelen gefotografeerd. Bijna een heel rolletje vol, voor mij een hele prestatie. Als je iets doet moet je het goed doen, nietwaar. Sigyria was dé plaats om eens mijn kunsten te tonen. Een kleine kanttekening is hier echter op zijn plaats. Ik reis grotendeels om nieuwe culturen te leren kennen maar ook ‘pour le plaisir des yeux’. Ik sla al mijn impressies op op mijn harde schijf zodat de beelden voor eeuwig en altijd bewaard blijven. Een crash in mijn hersenen is weinig waarschijnlijk, hou ik mezelf altijd voor.

Foto’s neem je niet voor jezelf maar voor het thuisfront, voor de mensen aan wie je ze wil laten zien. Als je intensief en bewust reist heb je genoeg aan je herinneringen. Soms is een simpele vermelding van een stad, een streek, een gebeuren op het nieuws of in de krant voldoende om je met een ingebeelde teletijdmachine te transporteren naar die plaats waar je persoonlijk bent geweest. Je herleeft alles, ziet jezelf een hotel zoeken of bewonderznd staan te genieten van een monument. Je hoort jezelf een conversatie voeren, je ruikt en smaakt het lokale eten.

Toegegeven, ik neem toch foto’s maar alleen omdat ik denk dat ik me kan beperken en omdat ze heel misschien wel een beetje artistiek zijn. Bovendien vormen ze een goede aanleiding om een album te maken waar ik ook entreeticketjes, betalingsbewijzen van restaurants enz… in kwijt kan.

Soit, als beginnend rugzakreiziger moest ik nog veel basisvaardigheden tot een spontane reflex laten evolueren. Ik had dus natuurlijk onvoldoende water bij me had toen ik in Sigyria arriveerde en boven op de rots moest ik tot mijn scha en schande vaststellen dat ik de tropische uitdrogingsfactor niet goed ingeschat had, verschrikkelijk veeldorst had maar dat mijn fles leeg was. Ik leerde niet op school maar al doende de wet van de omgekeerd evenredige verhouding tussen extreme hitte en inhoud van een waterfles. Wat zat er anders op dan wat koud vocht te kopen en me te laten afzetten? Afzetten is niet echt het woord want ik heb bewondering voor de volharding van de verkopers die de honderden trappen oplopen met een frigobox op hun schouder. Je betaalt er wel een veelvoud van wat je elders betaalt en zelfs naar Oosterse normen is het verschrikkelijk duur. Maar het moest. Nog nooit heb ik zo’n duur water gedronken. Ik wilde mijn kostbare vocht delen met de Engelse Karron die me al sinds Dambulla vergezelde. Haar uit feministisch marmer gehouwen blik sprak boekdelen.

Het is lief, Chris, maar ik heb er zelf ook nodig,” antwoordde ze. Ik wilde haar trots niet kwetsen maar was toch blij dat ze enkele koekjes van mij wilde aannemen.

Ondertussen liet ik het toestel vrolijk klikken en hoopte familie en vrienden te verwonderen met mijn fotografische talenten. Terwijl we de nog altijd even steile en winderige trappen naar beneden namen, voelde ik mijn rug nat worden. Van het zweet, dacht ik in al mijn naïviteit. Terug op de begane grond wilde ik de Lonely Planet uit mijn rugzak halen maar stelde ik tot mijn verbazing en verbijstering vast dat de té dure fles al leeg was en dat het mijn rugzak zelf was die me een natte rug had bezorgd. Het edele vocht had alles doorweekt. Shit, een rol WC-papier naar de vaantjes, so what? Nog een pakje geweekte koekjes (deed me denken aan mijn peuterjaren en papjes), da’s nog het minste. De uit de bibliotheek meegebrachte Lonely Planet verhuisde in gedachten van open kast naar de magazijnverkoop want niet meer uitleenbaar. Ik wrong mijn dagrugzak uit als een natte dweil en probeerde nog de rest van de meubels te redden. Ik zocht en vond een grote platte steen en liet de zon doen wat ze het best kon. Ik was woedend op mezelf dat ik niet tweemaal gecontroleerd had of ik de dop er wel goed op gezet had.

Het allerergste was echter dat mijn geleend fototoestel niet waterproof was. Het water sijpelde er langs alle mogelijke openingen uit. Op dat moment schoten me alleen een karrenvracht Vlaamse scheldwoorden te binnen. Karron snapte niets van mijn scheldkanonnade.

Don’t worry,” troostte ze me.”I’ll have plenty of nice pictures and I’ll send you some of them”.

Om die sweetheart een plezier te doen, offerde ik me op om terug naar boven te gaan. Zij had immers alleen foto’s genomen van de schitterende omgeving en stond er zelf nergens op. Ik wilde dat ze er ook eens opstond. Ik wilde persé dat ze zelf een souvenir had van die wonderbaarlijke plek voor haarzelf maar ook voor mij.

Onze wegen scheidden de dag daarna en terug in België moest ik nog een tweetal maanden wachten omdat mijn vegetarische vakantievriendin een toertje ging doen in India. Dan viel, als een vroegrijp Kerstcadeau, een pakje mooie, gratis foto’s in mijn bus. Al hadden we een gedeeltelijk ander parcours afgelegd door Sri Lanka, toch gaf het me een goed gevoel dat er veel herkenbare dingen opstonden. De Sigyriafoto’s waren goed gelukt

Het fotoapparaat kon niet meer hersteld worden maar moest ik toch niet vergoeden. Ik koester nog altijd de gulheid van een eenvoudige poetsvrouw met medelijden.

Of hoe een simpele maar dure fles ervoor kan zorgen dat sfoto’s in het water kunnen vallen.

Een gewaarschuwde man

Ik neem graag eens wat volgens mijn normen een berekend risico is maar ben ook niet zo eigenzinnig dat ik alle goede raad zomaar in de wind sla. Ik doe dus wel degelijk mijn best om overal goed op te letten. Toch zijn mijn overbezorgde zuster en moeder altijd gerustgesteld als Jaak mee gaat op reis. Volgens haar ben ik te roekeloos en mijn reisgezel te voorzichtig. Een ideale combinatie dus, vinden ze.

 

Alle reisgidsen en reisverhalen waarschuwen rugzaktoeristen ten overvloede dat busstations en nachtbussen van de meest geprefereerde plaatsen ter wereld zijn voor dieven om toe te slaan We waren al een weekje aan het rondtrekken in de Mexicaanse provincie Yucatan en opteerden voor een nachtbus om de meer dan vijfhonderd kilometer tussen Merida en Palenque te overbruggen. Echte backpackers hebben de naam op alles zoveel mogelijk te bezuinigen en met een nachtbus spaar je tenminste al de prijs van een hotelovernachting uit. Mis poes. Het kwam ons duur te staan.

Onze rugzakken bleven niet bij ons maar werden veilig in de bagageruimtes van de bus opeengepropt.We waren dus redelijk gerust op ons gemak. Wij dienden dus alleen te zorgen voor onze handbagage, elk een dagrugzak. In het busstation van Merida hadden we enkele uren kunnen oefenen op onze waakzaamheid en het was ons daar wel gelukt, waarom dan niet op de bus. Toen we om half twaalf de bus opstapten waren we wel moe maar toch ook niet zo moe dat we onmiddellijk in slaap vielen. De bus was nog niet eens halfvol zodat Jaak en ik elk de beschikking hadden over een volledige zitbank. We waren zelfs niet de enige buitenlanders en verbroederden met een Nederlands koppel dat ongeveer dezelfde weg als ons zou afleggen. Vanzelfsprekend kwam ook de veiligheid ter sprake.

Ik heb gehoord dat de hotels in Guatemala allemaal tralies voor de vensters hebben om dieven buiten te houden,” kwam het meisje onmiddellijk al sterk uit de hoek. “Maar Mexico is heel safe,” vulde haar vriend aan.

Tenzij de nachtbus tussen Merida en Palenque,” zei al lachend. We keken de bus rond, zagen geen ongure Lombroso-types en voelden ons op ons gemak. Ik had beter mijn tong ingeslikt dan deze onheilspellend profetische woorden uit te spreken. Het eentonige gebonk van de bus, nauwelijks gestoord door putten in de weg, liet de conversatie stilaan uitdoven zodat onze hersenen het bezoek kregen van het Zandmannetje. We klemden onze dagrugzak tussen onze benen, wikkelden de toesnoertouwen - of hoe noem je dat - rond de pols en vielen in slaap. We sliepen zoals altijd de slaap der onschuldigen, werden nu en dan wakker omdat de bus niet goed gekalibreerde bruggen over moest en middernachtelijke stops inlaste. Iedere keer stapten enkelingen de bus in of uit. Eventjes de ogen open en weer toe.

Bij het krieken van de dag werden we definitief wakker. Toen Jaak zijn ontbijt uit zijn dagrugzak wilde pakken, stelde hij verbaasd vast dat zijn rugzak heel wat lichter was dan gisteravond. Zijn fototoestel, zo’n vooroorlogs ding dat ettelijke kilo’s weegt, was weg en de paniek sloeg toe. Ook het etuitje waarin onze vliegtuigtickets zaten, was verdwenen maar omdat er geen geld in zat was het voor de dieven waardeloos zodat ze het dan maar ergens op de grond gegooid hadden. Een vluchtige controle van mijn bezit stelde me gerust. Mijn compact fototoestel hadden ze waarschijnlijk over het hoofd gezien in hun haast ofwel waren ze gestoord in hun zoektocht. Misschien was iemand wakker geworden. Ik had medelijden met Jaak, natuurlijk, maar de opluchting om die laatste twee dingen was toch groot.

Klaarwakker vloog ik direct op de buschauffeur af om hem inmijn allergebrekkigste maar wel overtuigende Spaans duidelijk te maken wat er gebeurd was. Mio Dio. Ik zag dat hij alleen al door de verheven intonatie van mijn woorden begreep wat ik hem duidelijk probeerde te maken. Hij vertrok echter geen krimp, deed geen aanstalten om te stoppen, haalde zijn schouders op en bleef gewoon doorrijden. Laconiek gaf hij me de raad aangifte te doen in het politiebureau van Palenque. Ook bij mijn tweede pispaal, de kaartjesknipper die ook in het complot moet gezeten hebben, ving ik bot zodat ik hem maar in mijn beste Vlaams de huid vol schold.

Woedend en ontgoocheld over hun reactie begonnen we eerst tegen elkaar maar dan tegen de Nederlanders onze gal te spuwen. Zij waren zich dan nog van geen kwaad bewust maar stelden luttele minuten later tot hun afgrijzen vast dat een lederen tas foetsie was. Fototoestel, onderwatercamera en het grootste deel van hun cash geld was verdwenen. We troostten elkaar zo goed mogelijk en werkten een gezamenlijke strategie uit om het politiekantoor te overvallen. In Palenque vonden we eerst een schitterend hotel (op die tien minuten zou het nu ook niet aankomen) en verzamelden de gelederen om de arm der wet aan de tand te gaan voelen.

De aangifte in het politiebureau werd een frustrerende ervaring door de verregaande, ongehoorde boertigheid en desinteresse van de dienstdoende agente. Het was overduidelijk dat dit voor haar dagelijkse kost was en dat we alleen onze tijd en energie zaten te verspillen. We bleven echter papieren invullen, deels om hén veel werk te bezorgen maar ook omdat we dan nog niet wisten of we misschien in België een beroep zouden kunnen doen op een diefstalverzekering. Waarschijnlijk hadden we daar wel een officieel aangifteformulier voor nodig. Thuis bleek dat Jaak niet zo’n verzekering had.

Of hoe door de schuld van ordinaire Mexicaanse criminelen de diareportage van Jaak de helft korter was dan gewoonlijk.

Wat heb je te verliezen in Ho Chi Minh City?

 

De dag nadat we voet op Vietnamese bodem hadden gezet wilden we eerst en vooral de symbolische plaats bezoeken van waaruit op 25 april 1975 de laatste Amerikanen het land ontvluchtten voor de Vietcong. De tank die de hekken rond het paleis dreunde staat daar nog altijd als een stille getuige van het oorlogsverleden van dit groene land. Het allesbehalve mooie Reunification Palace in Ho Chi Minh City opent pas na de middag haar deuren.We hadden voor éénmaal direct onze weg gevonden en waren dus een stuk te vroeg. We gingen op zoek naar een fles water om het halve uur wachten door te brengen met onze jetlag door te spoelen. Fris en betaalbaar water is heel moeilijk te vinden in Saigon, zoniet onmogelijk in die buurt. We maakten een uitzondering op onze principes en kochten van pure miserie twee cola’s aan enkele jonge snaken. We zagen een rustig park en gingen ontspannen op een bankje zitten, dronken ons flesje in één slok uit en kregen nog meer dorst. Ik rolde een sigaretje en vond dat het tijd werd voor het eerste grote bezoek van onze reis. Ik voelde onmiddellijk dat er iets scheelde toen ik rechtstond en ik wist even onmiddellijk wat er mis was. De linkervoorzak van mijn jeansbroek was leeg. Gvd, mijn portefeuille zat niet waar ze gewoonlijk zit. Een vlug aftasten van de andere zakken en van de dagrugzak bevestigde mijn vermoeden. Ze was verdwenen…

Paniek. Een vlugge check-up van wat er allemaal in zat bevestigde dat ongeveer mijn hele bezit weg was. 600 US $ in cash, driehonderd in Travellercheques, mijn reispas mét visum, mijn Viscreditcard, mijn kaart van de Christelijke Mutualiteiten en de lievelingsfoto van mijn zesjarig dochtertje. Van een sterk debuut gesproken.

De reconstructie van de feiten heeft me slechts korte tijd beziggehouden. Het was nu toch gebeurd en weg is weg. Hoe het gebeurd is weet ik nu nog altijd niet. Misschien is ze uit mijn handen gepickpocket. Maar meer waarschijnlijk, troost ik mezelf, is mijn lederen broekzakgenoot uit zijn tijdelijke verblijfplaats geglipt en op de grond gevallen waar de vingervlugge Aziaten ze natuurlijk niet konden laten liggen. Feit is, ik stond daar zonder geld en zonder papieren.

Mijn hersenpan vertoont soms rare kronkels en de eerste gedachte die bij mij opkwam was dat mijn enige zuster nu eindelijk verlost zou zijn van haar jaarlijks weerkerend probleem. Wat zou ze me voor mijn verjaardag moeten geven? Iets om geld in te steken: leeg zou goed zijn, gevuld nog beter.

It’s no use crying over spilt milk en na mijn heel arsenaal West-Vlaamse vloeken over die smeerlapkes en nog meer over mezelf uitgestrooid te hebben, vatte ik de koe bij de horens en nam mijn Lonely Planet ter hand. Ik vond de adressen van de Belgische Consul en het telefoonnummer om mijn VISAkaart te laten blokkeren. Laten we met dit laatste beginnen. Op weg naar het Consulaat kwamen we een winkeltje tegen waar kant-en-klare pasfoto’s werden gemaakt. Ik lachte wel wat groen op de kiekjes maar kon toch al mijn tweede item van mijn lijst afchecken. De derde stop was bij de uiterst charmante Franstalige consul die op het punt stond te vertrekken naar een receptie. Hij maakte toch nog een kwartiertje tijd voor ons maar kon niets veel doen zonder een officiële aangifte van de politie. Wij mochten dezelfde avond nog terug contact opnemen. Een vriendelijke man met een hoge deontologische

De wereldbekende laissez-faire, laissez-passer mentaliteit van de politie heeft zijn oorsprong in Vietnam, zeker weten. In het eerste bureau dat ik aandeed – ik had Jaak permissie gegeven naar het hotel te gaan – vonden de twee dienstdoende pakkemannen nogal snel een vrouwelijke collega die een beetje Engels sprak. Het in te vullen formulier was alleen in het Vietnamees opgesteld zodat ik natuurlijk vertaalhulp nodig had. Nadat ik de overval (ik vond dat ik het gebeuren wat moest aandikken om misschien nog enig resultaat te verkrijgen) door een bende van vier zo plastisch mogelijk had beschreven, keek de agente me vriendelijk aan en sprak ze gedecideerd deze gevleugelde woorden.

We start now and catch the thieves later”. Vol vertrouwen in de onbegrensde mogelijkheden van het communistische politieapparaat dat stante pede een horde undercover- en andere spionnen de straat op zou sturen, wilde ik fluitend het kantoor verlaten. O ja, ik was de kopie van het proces-verbaal voor de consul vergeten.

That is something different, not here” meldde de agente me.

Wat ik nu gedaan had, bleek slechts te tellen voor de wijk waarin de diefstal zich had voorgedaan was. Shit, ze blijven er hier in slagen me bezig te houden, me op de been te houden en met mijn voeten te spelen. Ik moest en zou naar het hoofdbureau van de politie.

Niet zo’n heel klein beetje boos omdat ik daar mijn kostbare tijd verloren had, stapte ik - ik had dus geen geld voor een cyclo - naar het nieuwe adres dat ik al tweemaal voorbijgelopen was voor ik me realiseerde dat de coördinaten wel degelijk klopten. Ik verwachtte van een hoofdbureau in Saigon onder de indruk te zijn: een mastodont van een gebouw waar agenten als mieren in en uit wemelden. Ik kwam terecht in wat wij een beluik zouden noemen, een soort socialistische woonwijk uit de jaren negentienhonderd. Eén van de huisjes was ingericht als politiekantoor. Waar hebben ze me nu weer naartoe gestuurd? De zoveelste communicatiestoornis waarschijnlijk. De ene man die het bureau bemande liet me eerst twintig minuten wachten, kruiste zijn armen, rekte zich uit, geeuwde en schreef in de taal van Buster Keaton het woord ‘Hotel?’ op een briefje. Plichtsbewust antwoordde ik in dezelfde taal en met zijn schrijfgerief.

Hij deed nog de moeite om te ‘antwoorden’ met ‘8 o’clock tomorrow 26/9/96’. Tien minuten later keek hij op de wandklok achter zijn bureau en zag dat het vijf voor vijf was. Ik schrok me een konisch hoedje toen de laureaat van de Vietnamese Mr. Beanhogeschool toch zijn mond open deed.

Closed now, too late, come back tomorrow 8 o’clock”. Ik was van het Lam Gods geslagen en stond met mijn mond vol tanden. Terstond kreeg hij van mij de prijs voor de ergerlijkste bureaucraat ter wereld uitgereikt. Ik werd op straat gezet en was, tegen mijn gewone doen in, compleet van mijn melk.

Terwijl ik de lange straat naar ons hotel terugwandelde bleef een cyclodriver vijf meter schuin achter mij rijden en hoorde ik hem constant ‘Hey Mister’ roepen. Ik had meer zin om hem een dreun voor zijn kop te geven dan om opzij, vooruit of achteruit te kijken. Ik hulde me in koppig stilzwijgen, negeerde hem en overdacht in een flits mijn toekomst. Bij Coco Loco, ons hotel, sprong de man gezwind van zijn driewieler. Hij zwaaide met een smoelbrede grijns zoals alleen Aziaten dit kunnen dé portefeuille voor mijn neus. Ik herkende ze direct aan de Studio Brussel stickers…

Wat krijgen we nou? Verbijsterd en sprakeloos volgde ik hem naar binnen waar ik mijn rechtmatig bezit zou terugkrijgen voor de schamele som van 20 US $. Tevreden als ik was door het onverwachte weerzien, wilde ik hem niet alleen uitbetalen maar om de hals vliegen. Bij de vluchtige controle van de inhoud zag ik bijna war ik wilde zien. Alleen mijn cash geld was verdwenen. Ik legde de eerlijke vinder uit dat ik naar de kamer moest om geld te schooien bij Jaak. Die had ondertussen ondervonden dat alleen drinken in een hotel waar de barman op alles wat je vraagt of zegt met een glimlach Yes antwoordt veel minder leuk is dan met twee en was op ons bed in slaap gevallen. Terug beneden hoorde ik een verhitte discussie tussen de eigenares van ons hotel en de driver waarna de eerste me vertelde dat de laatste wist hoeveel geld er in mijn portefeuille gezeten had. Hoe kon hij dit weten? Je moet geen erg goeie detective zijn om tot de deductie te komen dat hij zich had versproken. Vermoedelijk maakte hij dus ook deel uit van het complot dat al dan niet rijke Westerse toeristen als rijpe citroenen wilde af- en uitpersen. Deze citroen hier schoot in een Vlaamse kolere, dreigde met zijn beste vrienden de politie en wist de aan diefstal medeplichtige medemens de deur uit te werken zonder vindersloon.

Ik was weliswaar bestolen maar uiteindelijk meer opgelucht dan woedend. Wat betekent een stapeltje dollars in een mensenleven? Ik belde nog de vriendelijke consul op om onze afspraak af te zeggen en ging met Jaak een glas heffen op de al bij al toch goede afloop.

Of hoe Jaak er voor eenmaal niets op tegen had me de hele avond te trakte ren. Hij was nu ongetwijfeld de rijkste van, ons twee.

Flandriens met vallen en opstaan

Naar en in Vietnam hadden we reeds van veel soorten vervoersmiddelen gebruik gemaakt. We waren er natuurlijk naar gevlogen, we hadden bussen en taxi’s genomen, een treinrit stond nog op ons programma, riksjas waren ons niet meer vreemd en we hadden al een paar keer op het water gezeten. In mijn reisvoorbereiding had ik een boottocht voorzien om de Koninklijke Graven rond Hué te bezoeken. Ondertussen hadden we echter al meer dan genoeg Mekong en ander water gezien en stond een twee- of driedaagse naar het achtste wereldwonder, Ha Long Bay, ons nog te wachten.

Aan de overkant van ons hotel stonden twee mountainbikes ons onder een bord For Hire toe te lachen. We veranderden prompt en impulsief onze plannen. De fietsen die buiten stonden mochten we niet huren omdat de eigenaars er zelf nog mee weg wilden die dag. Wat wij zouden meekregen stond achteraf in een stinkend, vuil hokje en zag er heel wat minder degelijk uit. We twijfelden heel eventjes maar bleven bij onze impulsieve beslissing. Een van de fietsen was voorzien van een enorme ketting en was gefabriceerd door Chris. Deze grote letters op het frame verwezen naar een van de grootste fietsenfabrikanten van Vietnam en waren voor mij de onmiddellijke aanleiding om toe te happen. Ik moest en zou met die fiets tussen waterbuffels en rijstvelden naar de graven rijden. Ondanks de kick wisselde ik met pijn in het hart toch met Jaak omdat mijn vriend nu eenmaal groter, langer benen heeft en dus een groter frame nodig heeft. Jammer maar helaas.

Wij waren er klaar voor maar de fietsen nog niet. De wiebelende bagagedrager werd eerst nog met een koordje vastgemaakt voordat we vol goede moed op onze rossen sprongen. Eerste doel was een pagode net aan de rand van de stad. We vonden natuurlijk weer de verkeerde weg – een van onze specialiteiten - en moesten enkele kilometers terug. Ik zag aan Jaaks tempo dat het fietsen niet naar wens verliep. Hoewel ik een heel klein verzet duwde kon hij me nauwelijks bijhouden. De Jaak of all people die al verschillende cols uit de Tour de France bedwongen en overwonnen heeft. Hij zuchtte, pufte en trok grimassen als een overjaarse ik weet niet wat.Zowel zijn voor- als achterremmen sleepten tegen zijn wielen. We deden een mislukte poging om ze losser te krijgen, besloten nog eventjes op de tanden te bijten tot aan onze eerste halte. Nu konden we er niet ver meer vandaan zijn. Het duurde inderdaad maar minuten maar toch zat Jaak al op zijn tandvlees. Zo kon het niet verder. Ik zag me niet de hele dag wachten op Jaak en hij zag het natuurlijk niet zitten de hele dag te sukkelen. Toch genoten we van de Thien Mu Pagode op wiens trappen je geen enkele verkoper tegenkomt. Uiterst zeldzaam in Zuid-Oost-Azië. De achthoekige pagode is net als de meeste tempels gratis te bezoeken en prachtig gelegen op een imposante heuvel met uitzicht op de Perfume River. Achter de tempel staat nog de wagen van de boeddhistische monnik Thich Quang Duc die in 1963 naar Saigon reed om er te protesteren tegen de bezetting van de pagodes door de commies, de overheid. En er zichzelf in brand stak. Hij haalde daarmee de voorpagina’s van alle kranten ter wereld en slaagde dus in zijn macabere opzet. De Austin wordt bewaard als een relikwie en is het symbool geworden van de strijd van religie tegen antireligie

Omdat we door fietsomstandigheden een te lange en een te vermoeiende dag voor de boeg voorzagen, reden we terug naar onze startplaats. Jaak vertrouwde hun talenten als fietshersteller niet en besloot een andere fiets te nemen. Zelfs een velodame was beter dan wat hij eerst had terwijl ik het bij mijn ondertussen vertrouwde en relatief goed lopende vehikel hield. De Chris lieten we op stal. Met vernieuwde moed reden we naar de eerste van de drie grafmonumenten die we die dag wilden bezichtigen. We sloten onze fietsen af, bezochten het megalomane complex van Khai Dinh, blaasden tegelijkertijd warm en koud door zowel pracht en praal als kitsch. We waren nog slechts een paar kilometer verwijderd van de ferry die ons met onze vehikels de Perfume River zou overzetten om onze tocht verder te zetten. Jaak had blijkbaar alle pech aan zijn zijde en voelde het bandje onder zijn achterwiel met een zucht de geest geven. Verwondering mag dat niet wekken want de wegen zijn op het platteland zo mogelijk nog slechter dan de fietsbanden. Geen nood want zoals overal in Vietnam vind je, en het maar logisch ook, meer velomakers langs de weg dan verkopers. De man die wij aanspraken had zo’n typisch Uncle Ho sikje onder een gerimpelde, getaande huid en uit de weemoedige ogen sprak een zodanige stielkennis , ervaring en levenswijsheid dat ik er direct alle vertrouwen in had. Zwijgend werkte de ouderling op een rustige maar geconcentreerde manier verder en lachte bij ieder nieuw gevonden gat zijn nog overblijvende tanden bloot. Ik had de indruk dat hij meer gaten vond dan er waren en misschien dat hij zelf tanden had. Ondertussen genoten wij van een schaduwrijk bankje in de hoofdstraat van het dorpje. We werden vlug de plaatselijke bezienswaardigheid en verwaarloosde maar lieve kinderen brachten ons stukjes meloen. Ik was ontroerd door de spontane vrijgevigheid van mensen die het heel wat slechter hebben dan wij Ik had niet veel bij om ze een wederdienst te doen en gaf ze dan maar elk wat dongs. Fier met hun briefje stoven ze alle richtingen uit (naar mama of papa, naar de winkel.) De meloenen smaakte heerlijk fris en brachten ons vochtpeil met rukken de hoogte in.

Onze velomaker werkte zeker nog een half uur door en tot onze grote verbazing vroeg hij ons slechts de luttele som van 10.000 dong, ongeveer één dollar. Een peulschil voor ons maar enorm veel geld als je bedenkt dat een leraar per dag slechts het dubbele verdient. Ik had verwacht er weer opgelegd te worden maar moest tot mijn scha en schande bekennen dat mijn algehele wantrouwen niet altijd terecht is. Ik kreeg weer vertrouwen in de mensheid in het algemeen en in de Vietnamezen in het bijzonder. Het zou niet lang duren. We hadden al ruimschoots onze dagelijkse dosis pech opgebruikt en wilden nu wel eens Dame Fortuna aan onze kant krijgen. Het was integendeel haar eeneiige tweelingzuster Dame Onfortuna die onze vaste begeleidster bleef voor de rest van de dag.

Haar grootste stunt zat er nog aan te komen. Nietsvermoedend volgden we het pijltje op de weg tussen twee huizen in naar de ferry, gleden door het stof naar beneden tot aan het water en lieten onze fietsen op het bootje tillen. Het wankelbare evenwicht werd net voor halfweg (twee minuten ver) verstoord door de chef van de boot die kwam afrekenen. Ons humeur werd zo mogelijk nog meer verstoord toen we de prijs hoorden: 20.000 dong. Ik schrok me een Oosteres kriek (als die bestaan). Dit was meer dan een warme maaltijd ’s avonds, meer dan twee flessen water, meer dan… Gewoon schandalig veel. We legden uit dat we geen Amerikaanse vijanden waren, zelf meer verwant met Uncle Ho dan met zijn kapitalistische tegenvoeter Sam maar niets baatte. De kassier probeerde zijn gezicht te redden door ostentatief dezelfde prijs te vragen aan een met ons opgestapte Vietnamees maar dat trucje kende ik al. De grijns op zijn gezicht sprak boekdelen. Woedend om dit opgezette spel overwogen we hun boot lek te steken, een van hun moto’s overboord te gooien of hen voor de Commissie Dutroux te sleuren. Beleefd opgevoed verwensten we hen alleen in complete stilte en enkele voor hun oren onverstaanbare vierletterwoorden. In dit hoofdstuk Pechverhalen van di boek, heb ik al wat afgevloekt. Ik besef het maar soms heb je geen ander verweermiddel en is het sterker dan jezelf. Maar ik beloof beterschap in de volgende verhalen.

Toen ik een tijdje later mijn Lonely Planet over onze uitstap herlas, kon ik me wel voor het hoofd slaan. Op pagina 423 van de uitgave van november 1995 stond precies wat ik wel en niet had moeten doen.

Op hoe je de uitdrukking in de boot genomen in het Vietnamees letterlijk en hoe de wielergoden, zelfs al kom je uit de stad van Briek Schotte, je niet overal ter wereld welgezind zijn

Dood van ergernis

Wie heeft in reclamefolders of filmpjes nog nooit foto’s gezien van mensen die op hun rug liggend in het water hun krant liggen te lezen? Die foto’s zijn genomen in de Dode Zee, onze bestemming van die dag in Jordanië. Wel, zo’n foto’s wilde ik ook wel. Beter souvenirs dan Dode Zeezout dat zelfs in België in de betere speciaalzaken te krijgen is.Ik ging voor the real stuff. We waren gewaarschuwd dat lang zwemmen, door het hoge zoutgehalte, niet aan te raden is voor de huid.

Het is niet eenvoudig om aan de Dead Sea te geraken met het openbaar vervoer en onze trekkersbijbel had ons vanuit Amman verschillende mogelijkheden aangereikt, geen van allen gemakkelijk. Geheel onverwacht waren we die dag vroeg terug van onze uitstap naar Madaba (gekend van de wondermooie mozaïek van de Nijldelta) en zagen het nog wel zitten om een uurtje te gaan zwemmen en/of drijven

Zoals gewoonlijk vroegen we aan ons vertrekpunt, het busstation van Amman wel honderdduizend keer welke bus we moesten hebben en haalden uit de negentigduizend antwoorden de grootste gemene deler. Dé simpelste oplossing zou zijn de bus te nemen naar een stadje dat Na’ur heette om van daaruit naar Suweimeh te rijden. Dan waren we er bijna en moesten we alleen nog tien minuten naar beneden rijden. Wel ja, de Dode Zee ligt onder de zeespiegel. Zouden we dan arriveren in een soort aquariumtoestand onder de zee?

Zo gezegd zo gedaan. Of beter nog, zo geprobeerd. De eerste etappe van de tocht verliep zonder problemen. We raakten zonder noemenswaardige hindernissen op een godvergeten kruispunt in Na’ur waar veel bussen stonden. We voorzagen geen problemen, zoveel bussen.Daarvan zou er toch minstens één ons naar onze bestemming kunnen of willen brengen Maar welk één?Niemand sprak daar Engels, niemand kon een kaart lezen en na wat over en weer gepalaver dacht iemand toch te weten wat we moesten doen. We werden ondertussen redelijk radeloos en geloofden de eerste die zei ons te kunnen helpen. Over de behulpzaamheid van de Jordaniërs geen kwaad woord maar het communicatieprobleem is werkelijk té groot. We stapten op de ons aangewezen bus en werden uitgezwaaid door al die vriendelijke en goedbedoelende mensen. We zwaaiden terug

Een half uur later doemden in de verte de contouren van een grootstad op. Nee, dat kon toch niet waar zijn. Wat dacht je, we naderden Amman, de plaats waar we vertrokken waren. Terwijl we ongelovig uit het raam zaten te turen zag ik een wegwijzer Suweileh en onmiddellijk viel mijn dinar. Dat ene lettertje verschil tussen onze bestemming en een voorstad van Amman had het ons gelapt.

Terug naar af. We sprongen bij de eerste halte van de bus en belandden op een rond punt temidden de verkeerswisselaars die naar Amman Downtown leidden. We hadden de keuze naar ons hotel te gaan en ons voor de rest van de dag dood te vervelen of de draad opnieuw op te nemen. Wie ons doorzettingsvermogen kent, twijfelt niet aan onze beslissing. Terugkeren naar Na’ur dus maar en herbeginnen.

Het verhaal wordt stilaan eentonig. Op dat rond punt in Suweileh of was het nu Suweimeh wist niemand hoe we in Na’ur moesten geraken en nog minder aan de Dead Sea. Zeker tien studenten – waarvan er welgeteld één een soort gebroken Engels sprak – deden hun best om ons te verstaan en zelf verstaanbaar over te komen. We zagen het niet echt meer zitten en gingen dus grif in op de allerlaatste suggestie die ons aan de hand werd gedaan: ga mee naar het politiebureau hier om de hoek.

They know everything’

Deze uitspraak nam ik met een korreltje zout maar we gingen toch mee. Gevolgd door de hele meute studenten, mochten we in het bureau van de commissaris acclimatiseren voor we ons probleem op tafel konden leggen. Hij vorderde een van zijn agenten op om ons naar Downtown te voeren en op de juiste bus te zetten. Iedereen had zo verschrikkelijk zijn best gedaan zodat we niet ondankbaar wilden zijn voor al die moeite. Voor de eerste maal in mijn leven werd ik door de politie, zonder iets mispeuterd te hebben, vervoerd. Niet dat ik ooit al eens door de politie ben meegenomen omdat ik wél iets mispeuterd had. Dit laatste om alle eventuele misverstanden over mijn blanco strafregister uit de wereld te helpen.

Dus, rond 15 uur namen we nogmaals een bus (mijn ticketjes van die dag vullen een hele bladzijde in mijn fotoalbum) naar Shuneh om daar een uur later aan te komen.

Tien voor vijf stonden we dan eindelijk in Suweimeh, aan de laan die naar de Dode Zee leidde. Oef. Joepie. Bravo: het is ons gelukt. We waren al zo lang op weg en hadden een verfrissende duik in het zilte nat nu wel verdiend. Het werd ondertussen wel bijna te laat om nog te gaan zwemmen maar omdat je toch niet lang in het water kunt blijven…

Jaak, de spelbreker, had het schitterende idee om aan de chauffeur van de bus te vragen “When does the last bus go back to Amman?”

At five o’clock”, was het laconieke en niet mis te verstane antwoord.

We hadden dus nog minder dan tien minuten om tot aan het water te stappen, ons uit te kleden, te zwemmen, te filmen, ons af te drogen en terug te wandelen. Ik zie het Speedy Gonzalez noch Superman doen. Godver, wij hadden nog juist tijd genoeg om vlug eens te plassen, een foto te nemen en terug ons geld uit te halen om op de bus te mogen.

Ik plaste en filmde.

Jaak plaste en nam één foto.

Of omgekeerd.

Dat plassen was onze bijdrage tot het instandhouden van het waterpeil van de Dode zee. Shit, driedubbel shit.

Stipt om vijf uur reden we dus noodgedwongen en met (niet-zoute) tranen in de ogen terug van de Dead Sea over Shuneh naar Amman om daar een uur later en veel busgeld kwijt aan te komen. Van pure ontgoocheling en miserie wilden we geen taxi meer nemen en stapten de kilometers naar ons hotel stilzwijgend af. Daar namen we een zoutloze douche en betaalden voor de volgende nacht. We aten die avond véél chips met zout, vroegen véél zout bij ons eten, kwestie van te overcompenseren.

Of hoe al het goud van de wereld met niet meer naar het zout van de Dead Sea kan krijgen.

Een hotel van driehonderd dollar

Een stuk voor middernacht waren Katrien en ik op onze eerste gezamenlijke verre reis in New Delhi Airport gearriveerd. Als ik alleen reis blijf ik gewoonlijk in de luchthaven tot het klaar genoeg is om de eerste bus te nemen. Veel slaap heb ik niet nodig en een hotel betalen voor enkele uren vind ik pure geldverspilling. Maar met een vrouw erbij pas ik me aan. En heer in het verkeer maar ook in het verkeren. Maar toch: éénn keer maar nooit meer.

We vonden ongewoon gemakkelijk de bus die ons naar Connaught Place kon brengen, de plaats van waaruit de meeste stadsbussen vetrekken. Daar zouden we in het…. Het backpackerskwartier geraken. Het begon zoals alle pechverhalen, heel onschuldig. Uit de riksjarijders die ons van de bus zagen stappen was er één bereid ons voor enkele roepies naar het uit de Lonely Planet gekozen hotel te brengen. Hotel Namaskar in de Main Bazaar was onze eerste keuze.

‘Yesterday, two Pakistani shot in the center’, was zijn openingszin, ‘Delhi not safe now’.

Why’s that, what’s the problem’, vroeg ik

Problems with the elections, with the new government’

Ik geloofde hem want zelfs tot in het verre België had ik daar iets over gelezen of gehoord maar ik had niet verwacht er ter plaatse hinder van te ondervinden. Plaatselijke rellen, vooral in een onstabiel land als India waar het nooit echt windstil is, hebben gewoonlijk geen invloed op de toeristische business.

Toen we vijf minuten later de Main Bazaar wilden binnenrijden, sprong een man voor onze riksja en stond onze Indiër op zijn remmen.

Police, what are you doing here?;’ vroeg de geüniformeerde man.

I am taking these tourists to Hotel Namaskar’, antwoordde onze driver onderdanig maar kordaat.

You must know everything is closed in the area,” zei de agent “No one gets in there, you must taken no risks with lives of tourists, you know.”

Onze chauffeur knikte bedeesd en vroeg wat hij moest doen.

“’Take tourists tot Hotel…and make sure they are safe there.”

Ondertussen was onze driver al wat praatvaardiger en raadde ons aan naar een groot internationaal hotel (genre Hilton) te gaan omdat de veiligheid daar beter kon verzekerd worden. Toen hij bedragen van enkele honderden dollars noemde, vroeg ik hem toch naar het dichtstbijzijnde guest house te rijden.

Katrien kreeg het al Spaans benauwd, zag armoedige slapende kinderen op straat en begon te vrezen dat ze haar eigen twee bloedjes nooit meer zou terugzien. Terwijl wij aan het tuffen waren, sneed er ons een auto van de weg af. Dé politieman weer, nu met twee kompanen. Hij sprong uit zijn auto, begon de driver te verwijten dat hij verkeerd aan het rijden was (gaf hem zelfs een klopke op zijn kopke) dat hij ons leven in gevaar bracht, dat hij de bevelen van de politie niet opvolgde, dat hem dat zwaar te staan zou komen te staan, enzovoort.Dit allemaal in het Hindi met een samenvatting voor ons in het Engels. Na heel wat gepalaver en de verzekering van de agent dat hij alles wilde doen om ons te beschermen - wij waren immers hooggewaardeerde toeristen in zijn land, mochten we weer door. Aan het guesthouse stond een man buiten aan de poort om ons te vertellen dat alles volgeboekt was , dat er in de hele buurt niets meer te vinden zou zijn en dat webeter een groot internationaal hotel zouden gaan opzoeken. De chauffeur stopte onderweg langs de straatkant om ons te vragen wat hij moest doen0. Katrien was ondertussen voldoende bang geraakt en zat te bibberen van angst. Ik twijfelde niet meer ‘Take us tio any hotel’, zei ik.

Ondertussen was de agent al voor de derde keer ten tonele verschenen, bij ons ingestapt ‘For your own safety’, en begeleidde ons tot in het hotel. Aan Hotel Sun City (nooit vergeet ik nog die naam) stopte de riksjarijder eindelijk. De politieman loosde een enorme zucht en verklaarde ons eindelijk veilig. Eenmaal binnen werden we zo rap mogelijk naar onze kamer geloodst en mochten we daar de ronde som van 300 dollar afdokken. Ik had er ‘slechts’ 290 op zak en vertelde hen niet dat Katrien er ook nog had. De bandieten drongen aan voor die laatste tien. Ik toonde hen mijn lege portefeuille. Ik kon (maar wilde ook niet meer) naar beneden te gaan om onze riksjarijder te betalen.

Wat zat er anders op dan betalen? We liepen het risico op straat gezet te worden in het pikdonker in een ons volledig vreemde omgeving waarvan we niet zeker wisten of ze nu veilig of onveilig was. Misschien werden we dan zelfs beroofd van alles wat we mee hadden, papieren, rugzak en de rest van ons geld en konden we, met hulp van de ambassade, onmiddellijk naar huis. Zou een kort reisje geweest zijn.

Het kamertje in ons hotel was zeker geen driehonderd dollar waard, zelfs geen 300 roepies. Maar we zaten binnen. Eg van de bedreigende duisternis van de nacht. Weg van eventuele onlusten op straat. Veilig binnen. Dat was nu het allerbelangrijkste. We zagen een grauwe kamer met even grauw beddengoed. Natuurlijk hebben we die nacht geen oog dichtgedaan en vier uur later – het was dan zes uur, wilden we ons klaarmaken om de politieman voor te zijn. Hij had ons beloofd terug te keren ‘For your own safety’. We wilden persé voor de shift van de agent afgelopen was weg zijn om zelf te kunnen doen en laten wat we wilden.Het was al licht en we durfden weer buiten. De hele nacht hadden we alles liggen overdenken en doorpraten en waren we afzonderlijk al tot dezelfde conclusie gekomen dat we in een maffiavalstrik waren gelopen.

We hoefden ons zelfs niet aan te kleden – we hadden onze kleren niet uitgedaan – maar Katrien wilde zich een beetje verfrissen. Ik hoorde plots een luide schreeuw uit de badkamer (niet echt die naam waard want geen handdoeken of zeep) en spurtte haar ter hulp. Een gluurder stond haar op het dak van een aanpalend gebouw te bespieden. Net als ik vond die man dat zelfs een halfnaakte Katrien al het zien waard is maar zij kon er toch niet mee lachen. Ik kreeg het bevel wacht te houden voor venster en deur terwijl zij zich toch wat probeerde te fatsoeneren. Moeilijk gaat ook.

Aan de receptie probeerde ik hen nog een betalingsbewijs los te peuteren om eens terug in België de nodige stappen te kunnen ondernemen (ambassade of zoiets). Ik wilde op de een of andere manier protest aan tekenen maar ik had tot nu toe geen been om op te staan. Ik kon slechts een receipt krijgen als ik de in India gangbare 20 % taks betaalde. Zie je van hier. Terwijl ik daar aan het tegenpruttelen was had men ondertussen de riksjarijder en de agent opgebeld. Kordaat negeerden we hun voorstellen en aanbiedingen en verdoken dreigementen van de twee bloedbroeders en commandeerde ik de riksjarijder ons linea recta en zo vlug mogelijk naar het dichtstbijzijnde treinstation te brengen. Onderweg stopte hij nog wel eens aan een toeristenbureautje (van een vriend waarschijnlijk) omdat het station te druk zou zijn en we daar waarschijnlijk geen tickets naar Jaipur zouden kunnen kopen… Ik maakte me serieus boos, wilde niet uitstappen en beval maar één ding

Take Us To The Railwaystation”.

Daar kwamen we terecht in een officieel bureau en zijn we, hoewel ten zeerste op onze hoede, waarschijnlijk nogmaals in de val getrapt. We wilden met de trein naar Jaipur, tweedeklas. Of ze dat voor ons konden regelen? De vriendelijke man bood ons thee aan en begon te bellen. De Delhi-Jaipur express was ‘s morgens om zes uur al vol. Morgen dan? Nee, we wilden persé die dag nog weg. Het mocht ook naar Agra zijn… Even telefoneren, ook vol. Ik wist ook van het bestaan af van de toeristenquota’s. Of dat mogelijk was Maybe, nee ook alles volzet. Dan vroegen ze of we een Indrailpass wilden voor een week. Te kostelijk, liever een voor een dag. Was ook nog te duur.

De enige mogelijkheid die volgens hen nog overschoot was een Tourist Car te huren, dit is een soort taxi mét chauffeur van de overheid. Het zou ons 63 dollar per persoon kosten om naar Agra te rijden. Schandalig duur en we waren er ondertussen al wel van overtuigd dat we er weer aangedaan waren en gedaan hadden of ze getelefoneerd hadden.

We waren echter het vragen en onderhandelen beu en wilden ten allen prijze weg. Weg uit Delhi. Katrien kreeg bijna een angstaanval bij de gedachte nog een dag in Delhi te moeten blijven. Ik was er ondertussen bijna zeker van dat hun telefonische conversaties een pantomime was. Dat er wel degelijk nog ergens plaats was maar ik stond volledig machteloos.

Het ritje duurde ongeveer vier uur en stilaan ontdooide Katrien. Een rap rekensommetje leerde ons dat we in nog geen 24 uur India de helft van ons hele budget hadden, opgesoupeerd. We sliepen aan 1200 en reden aan 3000 frank per uur.

Het was me wel de start en het kon alleen maar beteren. En dat deed het gelukkig dan ook.

Of hoe we in de beste mafiatraditie en pure Bollywoodiaanse stijl gerold werden en nog nooit zo duur geslapen hadden.

Een kemel op een kameel

Vanuit Hotel Ismailia op Midan Tahrir, het drukke verkeersknooppunt in Cairo aan het Egyptische museum, namen we een lokale bus om naar één van de zeven wereldwonderen te gaan. Onze drie kinderen spraken al maanden over de piramides van Gizeh en dat plezier konden we hen natuurlijk niet ontzeggen Eerst hadden wel horden taxichauffeurs van ons af te slaan. Aftroggelaars hadden bij ons die dag geen succes.. We betaalden op de bus elk 50 piasters in plaats van de 20 pond waartoe de taxichauffeurs hun prijs op den duur verlaagden. Na een half uurtje rijden en raampjekijken belandden we aan de achterkant van het complex.

Op de bus was een spraakzame Egyptenaar er ondertussen in geslaagd mijn immer wantrouwige en norse tronie te doorbreken door te blijven herhalen dat hij mij niets wilde aansmeren (geen hotel, geen restaurant, geen trip, kortom niets). Waar had ik dit nog gehoord? Hij wilde ons alleen een interessante tip aan de hand doen maar ik had er nog altijd geen vertrouwen in en luisterde slechts met een half oor.

Hij raadde ons aan langs de stallen binnen te gaan. Volgens hem vermeden we zo het betalen van het té dure toegangsticket en konden we met hem en zijn vrienden (lap, daar zijn we weeral) op de kamelen tot aan de piramiden rijden. Hij wilde ons dus toch iets aansmeren maar het leek me voor een keer toch wel aanlokkelijk... Het duurde een tijdje voor we het eens werden over de prijs. We voelden ons immers niet allemaal geroepen om het schip der woestijn te bestijgen. We betaalden 20 pond per persoon die wilde rijden en de anderen konden te paard mee voor de helft. OK. Ik had nog nooit op een paard gezeten, laat staan een kameel. Normaal leen ik me niet tot dit soort kitscherig toeristische toestanden. Van mij vind je geen foto met een cobrabezwerende fluitspeler. Ik weiger met een boa rond mijn nek rond te lopen of een pindanootje aan een olifant te geven. Ik wil geen ara op mijn schouder maar dit wilde ik de kinderen toch niet ontzeggen.

Ik kan je echter verzekeren dat een kameel de naam schip der woestijn niet gestolen heeft: je wordt er echt zeeziek van. Op het vlakke gaat het nog redelijk maar klimmen en dalen is nogal wiebelachtig en niet aan te raden voor wie pas van tafel komt.

We wachtten op Katrien en Camille die te voet (de derde optie) achter kwamen, en betaalden. Toen was ik er nog van overtuigd dat we een goede zaak gedaan hadden maar ik zou er wel nog achter komen. Ik had een stuk minder uitgegeven dan de ticketjes me zouden gekost hebben. Dat ik thuis geen entreeticketjes in mijn fotoalbum zou kunnen plakken was de minste van mijn zorgen en het verste van mijn gedachten. We waren aan de piramides en hadden een extra-kamelenrit gehad.

De broodjes van ’s morgens konden we dus in alle rust verorberen met langs de ene kant uitzicht op Cheops en langs de andere kant een indrukwekkende rij kamelen die een heuvel in de woestijn overtrokken. Jammer genoeg waren onze koeken nog droger dan een kamelenvel. Gelukkig had mijn vooruitziende Katrien kaasjes en ander lekkers meegenomen op het vliegtuig – nee, niet wij zijn de oorzaak van het failliet van Sabena – zodat het ons toch nog een beetje smaakte en minder kraakte. Daarna wandelden we rond de tweede piramide waar we tegengehouden werden door een guard, een echt overheidsproduct, een ambtenaar van het zevende knoopsgat, die ons een extraticket wilde aansmeren. Ik gebruikte alle mogelijke argumenten om langs hem heen te geraken en probeerde hem te negeren maar niets mocht baten. Hij was even onverbiddelijk als hij er uitzag. Ik moest een officieel ticket kunnen voorleggen. Ik weigerde me te laten afschepen omdat ik een bleekblauw vermoeden had dat hij geen officiële functie vervulde. We gingen zogezegd weg maar ik ondernam een tweede poging. Nu wandelde ik, ondanks debange smeekbeden van de rest van het gezelschap, gewoon door en luisterden niet meer naar zijn vloeiende Arabisch dat vloeiender was dan het mijne. Ditmaal lukte het en stonden we op de volgende binnenkoer.

Om in de grafkelder van de piramide te geraken moet je nog eens extra betalen. Dat wilden Katrien en de kinderen wel maar ook daar vroegen ze ons algemeen toegangsticket. Doen alsof we in alle zakken en tassen zochten en gebaren dat we het ergens langs de weg verloren waren, hielp niet. Erg vond ik het niet want er zou, volgens de meeste bronnen, toch niet al te veel te zien zijn in die claustrofobische gangen.

Wat hebben we nog meer niet gezien door mijn lumineuze idee om langs de stallen binnen te gaan? De sfinx stond er natuurlijk nog wel maar tot dicht er bij gaan zat er ook al niet in. Tickets, please. Ik vervloekte de kamelendrijvers. Het enige wat we konden doen was enkele foto’s schieten van op afstand en er eens rondwandelen. Het was niet echte en anticlimax van ons bezoek maar het zorgde wel voor de nodige commotie. Alles weloverwogen was het toch een bezoek geworden dat iedereen zou bijblijven

Of hoe kamelen ervoor zorgden dat onze held een kemel van formaat schoot

Magyarski Flikski

Hongarije mag al dan het meest Westerse land van alle Ex-Sovjetstaten zijn, ouderwetse corrupte gewoontes krijg je er toch moeilijk uit. We hadden als brave en plichtsbewuste burgers aan de Duits-Oostenrijkse grens een autowegenvignet gekocht dat een week geldig was. Een paar honderd kilometer verder bereikten we, zonder ook maar de minste controle, de volgende grens.

De formaliteiten aan de Hongaarse grens verliepen vlot maar bij het begin van de autosnelweg stonden overal borden met “Matreca Vignete’. Mijn kennis van deze Slavische taal is onbestaande maar toch begreep ik waar ze naartoe wilden. Weeral een ticket. Ik had er niets over gelezen in geen enkele reisgids – later bleek dat die maatregel sinds 010101 (mooie datum) in voege was – en deed tegenover Katrien en de kinderen alsof mijn neus bloedde. Zij hadden het niet gezien, ik dus ook niet. Die schamele vijftig kilometer Hongaarse autosnelweg hoopte ik door te komen zonder controle.

Het duurde nog geen vijf minuten vooraleer over de gehele breedte van de weg flikkerende neonborden Vignete controle aankondigden. Een hele file auto’s stond aan te schuiven. Eventjes paniek maar mijn spiedende arendsblik bespeurde een afrit en ik dacht te kunnen ontsnappen. Weinig logisch van mij want moest het zo gemakkelijk zijn, zou iedereen het op die manier de controle omzeilen. Op het einde van de afrit was er natuurlijk een loket. Ik was me natuurlijk zogezegd van geen schuld bewust en vroeg vriendelijk aan de man of ik bij hem een vignet kon kopen… Hij deed niet moeilijk, liet me de gewone prijs, 1400 forint betalen, en liet me doorrijden zonder boete of extra kosten. Een ouderwetse ambtenaar dus. Liever lui dan moe. Iemand die liever geen boete uitschrijft omdat hij dan extra-papierwerk heeft. Ondertussen was ik wel al van de autosnelweg af en moest ik mijn weg zoeken tot aan Györ. Dat verliep niet zonder vallen of opstaan maar eenmaal daar geraakt zaten we rap op de juiste weg naar onze eindbestemming, het Balatonmeer. Als een fata morgana verscheen het ongelooflijk grote en blauwe meer uiteindelijk tussen de bergen in een wondermooie vallei. Oef, na 1600 km bijna de eindmeet bereikt.

Op zeven augustus, verjaardag van Katrien en haar dochter Camille, waren we ‘s namiddags op weg naar het een of ander fort, kerk of andere bezienswaardigheid. Hele dagen luieren aan een meer is niet aan ons besteed, zelfs al is het zo tof als het Balatonmeer. Onderweg had ik al een paar keer aan Katrien gezegd dat het me verwonderde dat ik nergens borden met snelheidsbeperkingen langs de weg had gezien. Het werd me snel duidelijk waarom.

In het dorpje Usza verplichtten enkele politieagenten me langs de kant te gaan en meldden me doodleuk dat ik te snel had gereden en een verplichte bijdrage mocht leveren aan de nationale schatkist (lees, het plaatselijke Bal Van De Politie). Er stonden nog twee auto’s met buitenlandse nummerplaten voor ons aan te schuiven maar de Hongaren die nog veel vlugger reden dan de 72 die ze me aanwreven, mochten doorzoeven. Van een selectieve en racistische maar uiterst lucratieve controle gesproken. Ik probeerde hen op mijn meest vriendelijke toon duidelijk te maken dat ik helemaal niet besefte in de fout te zijn gegaan omdat ik zelfs niet wist hoe rap of hoe traag ik mocht of moest rijden. Hielp allemaal niet. Ze legden me de basisregels uit. In de steden geldt, net als bij ons, de versie Bebouwde Kom en mag er ten hoogste 50 kilometer per uur gereden worden en daarbuiten negentig. Ik had er 72 gedaan, bijna de helft teveel dus.

‘Can I have your identity card, please?’, vroeg de barse maar correcte man.

Just a second’, probeerde ik tijd te winnen omdat ik toen al besefte dat er iets grondig mis was. Alle papieren zitten in het buideltje van Katrien en dat ligt natuurlijk in ons huurhuisje aan het meer. In de emoties rond de ochtendlijke verjaardagscadeautjes waren dit essentiële onderdeel vergeten. Katrien is zo slim om alles bij elkaar te houden en op een veilige plaats te bewaren maar het zou nog slimmer zijn als je het mee hebt wanneer het nodig is. Ik begon voor de formaliteit alles af te zoeken (mijn portefeuille, handschoenentasje, dagrugzak...) terwijl ik de paniek in de ogen van de mij medereizende passagiers zag groeien. Oh, shit hoorde ik van op de achterbank. De kinderen hadden al allerhande rampscenario’s voor ogen. Ik stapte uit om in alle rust, zonder panikerende medemensen, te kunnen onderhandelen met de agent en gaf hem uiteindelijk mijn rijbewijs.

Not good, no address here’, was zijn enige reactie.

Ik bleef glimlachen – wat kun je anders doen als je in zo’n minderheidspositie zit. Het enige redelijk officieel document dat ik bij had was het inschrijvingsbewijs van de wagen en daar stond het adres van een garage op. Garage Moderne in Kuurne was waar de vroegere eigenaar van mijn auto zijn wagen gekocht had. Dat adres wees ik aan als zijnde mijn huisadres en nietsvermoedend schreef de man dit over op zijn pv. Ik kreeg een dubbeltje met de instructie dat ik naar het postkantoor moest om te betalen.

When do I have to pay”, moest ik nog weten.

Not today, maybe tomorrow or the day after,” kreeg ik als antwoord. Opgelost en afgehandeld. Zij content, wij content.

Met een echt vriendelijk uitgesproken Bitte langsam fahren waren wij weer weg.

De volgende dag ging ik tegen mijn zin de redelijke boete van ongeveer 1500 BEF betalen in het postkantoor. Ik deed het niet graag maar we moesten nog naar huis en ik had er geen idee van in hoeverre politie- en douanediensten op elkaar afgestemd zijn en of de wagen met nummerplaat BPY 662 niet zou geseind worden tot aan de grens. Ik had vroeger al eens een mijns inziens onterechte boete gehad in Frankrijk en die had ik nooit betaald. Is ze al verjaard na vier jaar? Toch ben ik nog altijd een heel klein voorzichtiger dan anders wanneer ik Frankrijk binnenrijd, naar Auchan bijvoorbeeld. Je moest maar eens iets tegenkomen, een politiecontrole of zo.

Twee dagen later passeerden we nog eens in Usza en zagen we hoe de vork aan de steel zat. Net voor een bocht staat een bordje dat de bebouwde kom aangeeft en net na de bocht – met een verschil van nog geen honderd meter – staat het bordje dat het Einde van de bebouwde kom aangeeft. Direct na het eerste bord en voor de bocht staat een wagen met flitscamera en vijftig meter daarachter staan de agenten met hun combi klaar om de snelheidsduivels tot stoppen te dwingen. Smeerlapperij

Of hoe rechtse ex-communisten een linksdenkende maar ordegevoelige westerse burger op de bon gooiden.

Treinmongolen

Ik heb niets tegen Mongolen, verre van. Ook heb ik niets tegen mensen die professioneel met de trein reizen.De combinatie van de twee is echter niet te doen. Treinmongolen zijn een heel apart ras. Ik heb ze leren kennen als niet de aangenaamste soort mensen ter wereld. Het begon al direct na het opstappen op de trein. We hadden ons tussen immense balen goederen weten te wurmen tot aan de ons voorbehouden drie plaatsen in de coupé die personen kon bevatten. We hoopten niet echt op een kaartmakker voor de volgende vier dagen maar wilden toch niet met om het even wat opgezadeld zitten. Het werd bijna erger dan we gevreesd hadden. Twee zatte in legeruniformen vermomde Mongolen sleepten een van hun collega’s door de gang, zagen een vrije plaats bij ons en wilden hem bij ons binnenwringen. De ogen van de man die een alcoholpercentage van een nooit geziene omvang had, waren meer dan glazig en puilden uit alsof ze elk moment een eigen leven konden beginnen. Van op tien meter roken we zijn adem die het gevolg was van meerdere flessen illegaal gestookte wodka en werden zelf bijna dronken bij de geur. Goedkoper dronken worden kan nauwelijks. Zijn hoofd of wat ervoor moest doorgaan was al over de balen die onze deur versperden geschoven en naderde centimeter per centimeter onze slaapplaats. Het werd Jaak teveel en met een kordate, bijna militaire autoriteit, duwde hij tegen het weke hoofd. Bang van de een meter negentig lange, gezonde Vlaamse jongen die maar bleef: “No! Not here’ roepen, trokken de militairen zich terug, net als Napoleon in 1815, met de staart tussen hun poten. We kregen een Oekraïner als medereiziger, een jonge, rustige, niet-alcoholische man die niet kaartte maar wel verschrikkelijk goed schaakte.

Last van de Mongolen kregen we nog meer dan genoeg op ons bord, maar dat verhaal zit in een ander hoofdstuk. De rest van onze vier dagen op de Transmongoliëtrein verliepen naar wens tot we aan de Russich-Mongoolse grens aankwamen.

Nietsvermoedend en volledig op mijn gemak had ik me die avond al tot op mijn ondergoed uitgekleed om de gewoonlijk uren durende grenscontrole te ondergaan. Het was na elf uur in de avond – Moscow time en dus eigenlijk nog een heel pak uren later. We hadden door de uitzonderlijk open gelaten deur al allerhande soorten militairen zien passeren in onze gang maar wipten toch verschrikt op toen iemand in de deuropening kwam staan.

De douairière (wat een prachtig woord) kwam onze Mongoolse visa bekijken. Ik had ze, als goed burger, al verzameld en kon ze haar dadelijk overhandigen. Ze kijk naar mijn visum, naar mijn gezicht, nogmaals naar mijn visum en nogmaals in mij ogen. Ik voelde mezelf krimpen onder haar strakke blik Ongelooflijk hoe ogen iemand kunnen doen verschrompelen, hoe ik – lefgozer als ik ben – me heel nietig voelde tegenover deze vrouw. Ik begreep direct dat er iets fundamenteels fout zat. Wat, daar had ik niet het minste idee van. Naar mijn idee was alles in orde, wij hadden al onze administratie laten voorbereiden en afwerken door een organisatie in België die niets anders doet, die er dus gespecialiseerd zou moeten zijn.

De vrouw van meer dan een meter tachtig doorpriemde me met haar blik. Als gehypnotiseerd maakte ik me al klaar om op te staan van mijn comfortabele brits.

Come here,’ beval ze me in correct Engels op niet mis te verstane toon. ‘Your visum has expired,’ vervolgde ze op een zo mogelijk nog strengere toon. Ik kromp nog meer tot niet te achterhalen afmetingen en schuifelde naar haar toe. Ik keek naar haar wijsvinger die de datum in mijn pas aanwees en kon niet anders dan, tot mijn allergrootste verbazing, haar gelijk geven. Oh, my God. Op mijn in de reispas gekleefd papiertje staat 27 juli 2001 als begindatum van het visum en vermits het visum slechts drie maanden geldig is… Ik keek vlug eens pro forma naar de datum op mijn horloge maar wist het antwoord al. Het was vier november, een week te laat. Shit, we zijn Mongolië nog niet eens binnen en mijn visum is al vervallen. Ik hoopte dat ik de enige was maar nee, haar blik ging naar Jaak en naar Katrien en die kregen ook angstzweet bij haar blik.

Ze sloeg ons niet onmiddellijk in de boeien, verklaarde ons niet onmiddellijk persona non grata, bleef Siberisch vriendelijk en zei alleen maar ‘Please stay here”. Ja, wat dacht je… waar zou ik wel gaan lopen in mijn boxershort, midden in de nacht en bij een buitentemperatuur van ettelijke graden onder nul. Dacht ze dat ik mijn ballen zou laten afvriezen voor zo’n manwijf. Noppes. Nada. Forget it. Ik bleef gewoon op mijn brits zitten en overlegde met mijn kompanen, voorzag allerhande noodscenario’s. Ik was bereid me op te offeren om enkele jaren in de Siberische goelags slavenarbeid te verrichten, overwoog een nachtelijke strooptocht uit te voeren langs de gangen van onze trein om voldoende afkoopmateriaal te vinden. Ik probeerde Yeltsins handtekening na te maken maar mijn Cyrillisch is niet goed genoeg zodat ik dat idee ook maar liet varen. Ik gaf het op en wachtte gelaten mijn lot af.

Na twaalven kwam de vrouw met de imposante lichaamsbouw die me deed denken aan boekskes uit mijn voor mijn ouders verdoken jeugd als Helga, de wolvin van de SS, terug en sommeerde me mee te komen. Katrien, Jaak en ik werden, ondertussen degelijk aangekleed, geëscorteerd door een zestal nors kijkende militairen. Toen ik op de sporen liep keek ik nog eens om en zag aan het venster van onze gang alleen meelevende gezichten. Namen die mensen afscheid van hun onschuldige medetreinreizigers? Zouden ze de volgende dagen in de Pravda ons overlijdensbericht zoeken? Wie zal het zeggen?

We werden binnengeleid in een kil gebouw waar ik de eer en het genoegen had op één bankje met Helga te zitten. De man voor mij zat achter een computer en zag er helemaal niet uit als een generaal of een rechter die mensen veroordeelt tot strafkampen zodat ik een zucht van verlichting slaakte. Helga keek me kwaad aan en je zag me bijna niet meer zitten in de zetel. Ik bleef bang mijn billen toeknijpen om eventueel lichaamscontact tot het absolute minimum te beperken.

De ambtenaar aan de computer bekeek onze visa, bekeek ons en tikte van alles in in zijn computer. Nadat zijn zoektocht door de lijsten van wereldwijd gezochte terroristen, Rusland vijandige journalisten en buitenlandse spionnen niets opgeleverd had, sprak hij.

‘Fifty dollars per person, please’, was zijn niet onredelijke bevel.

Ik reageerde verbaasd en impulsief op dit te hoge bedrag en zei dat dit zelfs meer was dan ik in België voor onze visa had betaald en dat ik geen zin had om dit nogmaals te betalen en dat ik contact op zou nemen met onze ambassade en dat hun corruptie aan het licht zou komen… Helga keek me aan en ik zweeg…, haalde mijn portefeuille boven en betaalde honderdvijftig dollar….

Onze geëscorteerde terugkeer naar de trein was even indrukwekkend maar werd, tegen onze verwachting in, niet op applaus onthaald. We hadden alleen maar de treinrit vertraagd…

 

Of hoe Mongolen het voor eeuwig verkorven hebben bij onze held en hoe hij zich voor de eerste maal in zijn leven liet doen door een vrouw