Slaapverhalen

 

Slaapverhalen

 

Of hoe onze held dikwijls in de aap gelogeerd zat en de wraak van de regengoden over zich afriep. Of hoe hij de beste nachten van zijn leven buiten doorbracht en waarom hij soms liever thuis slaapt en waarom liever el ders.

En nog veel meer snurks…

 

Reizen is niet :een tijdlang nietsdoen. Het is een bezigheid. Een scheppende bezigheid. Een goede reiziger is een scheppend kunstenaar

(Bertus Aafjes)

 

Mijn mooiste souvenirs

 

 

 

 

Een naam om nooit te vergeten

 

 

 

 

 

Ik was een tevreden man. Ik had zopas de treinrit van mijn leven meegemaakt maar was nogal laat in de namiddag in Nuwara Eliya toegekomen.

Dit meer dan tweeduizend meter hooggelegen bergstadje was vroeger voor de Engelse kolonialisten een soort luxe-oord, een verfrissende verpozing voor de verzengende hitte. Weg van het verstikkende regenwoud maar toch groen genoeg om een vakantiesfeertje te scheppen. De op traditioneel Engelse leest aangelegde parken liggen als een lappendeken verspreid tussen de wijken. Toen ik er arriveerde, waren de weersomstandigheden er niet naar om er veel van te genieten. De hemelsluizen hadden zich zopas met een tropische kracht geopend en zetten de straten blank. In de Victoria Gardens (entree 10 rupees voor buitenlanders, één voor lokalen – zeg dan nog eens dat wij de racisten zijn) moet het onder normale omstandigheden heerlijk toeven zijn. Op dat ogenblik had ik meer behoefte aan duikbril, snorkel en zwemvliezen dan aan zonnecrème of zonnebril. Mijn sandalen speelden duikbootje in de centimeters diepe plassen. Er zat niets anders op dan te schuilen in een lieftallig prieeltje waar ik een verwoede poging deed om, met natte vingers, de vochtig geworden roltabak tot een rookbaar stinkstokje om te smeden. Niet evident dus

Gelukkig stopte de regen even abrupt als hij begonnen was en zou de rest van mijn dag toch niet helemaal naar de vaantjes zijn. Het was gezondheidshalve echter aangeraden om zo vlug mogelijk een hotelletje te zoeken en droge kleren aan te trekken. De weg naar mijn beoogde slaapplaats was zo slecht aangeduid dat ik er meer dan een half uur over deed om ook maar in de buurt te geraken. Straatnamen waren er nauwelijks of indien wel, kompleet onleesbaar. Van huisnummers hadden deze mensen nog nooit gehoord en mijn kennis van de plaatselijke taal is onbestaande. Ik trakteerde me op een welgemeend proficiat toen ik het uiteindelijk toch, in de vorm van een gewoon woonhuis vermomd, vond. Aan Hotel Mr. Perera moest ik ‘kloppen want de bel doet het niet’ en kreeg ik een allesbehalve vriendelijk onthaal. Ik zag er uit als een verzopen straatkat en kreeg alleen wantrouwige blikken van een stokoude, gerimpelde en kromgebogen man. Onze allesbehalve hoogstaande conversatie leidde toch tot het verhuren van een vooraf te betalen kamer maar bleef redelijk vaag over het eventueel kunnen nuttigen van een avondmaal of ontbijt. De Babelse spraakverwarring zorgde ervoor dat ik wel elders eten zou zien te krijgen. Zonder naar de kamer te gaan zien, accepteerde ik zijn prijs. Dit was tegen mijn gewoonte en draaide op een ferme teleurstelling uit. De hitte en hoge luchtvochtigheidsgraad hadden me tot een aantrekkingspunt gemaakt voor alle muggen die er in Sri Lanka zijn en het ontbreken van een muskietennet of een fan deden me het ergste vrezen. Achteraf gezien was dit een ongegronde vrees omdat die uiterst vervelende beestjes blijkbaar niet tot op de bergen kunnen, willen of durven vliegen. De kamers waren slechts van elkaar gescheiden door manshoge tussenschotten. Ik vreesde voor mijn nachtrust als ik aan de mogelijkheid dacht dat een pas getrouwd paartje misschien wel in de kamer naast mij hun huwelijksnacht zou kunnen doorbrengen. Of dat een paar zatte Engelsen hun koloniale verleden nog niet afgezworen hadden. Toen ik vertrok drukte mijnheer Perera me nog minstens driemaal op het hart dat ik zeker zijn sleutel niet mocht verliezen of dat er me anders wat te wachten stond. Wat? De brandstapel, eeuwige excommunicatie of een veroordeling tot het levenslange eten van kip met rijst?

Ik wandelde de slingerende Grand Road omhoog naar de oude, statische Engelse hotels, levende getuigen van vergane glorietijden. Mijn modderige en versleten sandalen liet ik niet toe het hoogpolige tapijt van de Hill Club te bezoedelen. James stond waarschijnlijk toch al klaar om me met een stiff upper lip terecht te wijzen voor mijn gebrek aan respect. Het partijtje poolbiljart tegen een of andere achtergebleven en verarmde Lord zou me dus ook bespaard blijven. Golf, mijn tweede favoriete tijdverdrijf aller tijden, zou ik dus ook hier niet kunnen beoefenen hoewel de lanes en holes er dank zij een ingenieus irrigatiesysteem onberispelijk bij lagen. Vruchteloos probeerde ik te berekenen aan hoeveel plaatselijke families dat afvoersysteem vruchtbaar land zou kunnen bezorgen tot de rebel in mij het zwijgen werd opgelegd door meer praktische besognes zoals honger en dorst.

Terug beneden in de stad, eerder een uitgestrekt dorp, trof ik een etablissement dat voor enig soelaas zou kunnen zorgen: het eerste openbare café dat ik in Sri Lanka heb gezien. De Beer Shop in Lawson Street was een godsgeschenk, in geen enkele reisgids vermeld en waarschijnlijk onontgonnen terrein voor de vele backpackers.

En dat heb ik vlug ondervonden. Tafeltjes met Lacoste- (de échte dan wel) Engelsen verpestten de authentieke, sympathieke sfeer Op televisie was jammer genoeg geen voetbal maar het o zo typische Engelse cricket te zien. Ik trok me discreet terug aan een tafeltje achteraan, onder posters van pin-ups die in de jaren vijftig wel wulps geweest zullen zijn. Van daar kon ik de rest van het bonte gezelschap dat zich in hoog tempo aan het bezatten was, goed observeren. Een lokale beroemdheid of dorpsidioot – wie zal het zeggen – dweilde alle tafeltjes af en zocht gratis bier in ruil voor sappige of straffe verhalen. Van uit de verte kon ik alleen de teneur maar niet de inhoud uitmaken. Misschien kon hij me ook enige toeristische tips geven maar voor hij aan mijn tafeltje geraakte smaakten het bier en vooral de omgeving me al niet zo goed meer. Ik kon de wandelende dorpskrant op het laatste nippertje vermijden en was juist op tijd buiten om voor de zoveelste keer doornat te worden.

Van de voor mij nu al legendarische Mr. Perera was het niet zeker of hij me de volgende morgen een ontbijt zou kunnen bezorgen zodat ik nu al mijn inkopen moest doen. In een proper, net supermarktje waar ze onder andere ook golfsticks en volleyballen verkochten, zag ik een voorverpakt (hygiënisch ok dus) pakje kaas liggen van honderd gram. Ik was er pertinent zeker van dat dit uiterst goed zou smaken bij de ongetwijfeld gemakkelijk te vinden broodjes. Tevreden met deze goede vondst slenterde ik naar de toonbank waar de kassierster me zonder blikken of blozen het dubbele van de op het pakje vermelde prijs wilde aanrekenen. Een minuutje, hé.

Sorry, the ticket says 36 rupees for one hundred gram’, zei ik tot mijn verdediging.

Two hundred gram’, was het korte maar kordate antwoord van de norse matrone die voor de rest van haar leven op geen greintje sympathie van mijnentwege zou mogen rekenen. Zij meende wellicht dat die er onnozel uitziende Westerling geen besef had van hoeveelheden. Weet zij veel dat ik iedere maandagmorgen op de markt van Kortrijk inkopen doe en beter dan wie ook prijzen en gewichten kan schatten. Daarenboven was ik al van jongsaf in metend rekenen bij de beste van de klas. Met een goed geprobeerde afzetterstruc kan ik gewoonlijk hartelijk lachen maar het kan ook te gortig worden. Ik stapte met een verbolgen gezicht op de securityman af die de deur moest bewaken (tegen wie?) en verwachtte dat hij de als personeelslid vermomde dievegge direct zou ontmaskeren, boeien en afvoeren. De man die een kopje kleiner was dan ondergetekende en waarschijnlijk een buitenechtelijke verhouding had met de matrone, lachte me gewoon uit. Gekrenkt in mijn trots, liet ik alles en iedereen achter en wandelde de regen in.

Ondertussen was het al heel donker geworden en strompelde ik echt door plassen, putten en onzichtbare struikelblokken naar de plaats waar ik mijn oude vriend, de hoteleigenaar, het laatste gezien had. Zeker vier of vijfmaal heb ik hetzelfde blokje omgelopen vooraleer ik mijn gelukkig niet zoek geraakte sleutel in het daartoe bestemde slot kon wringen.

Ik plofte op mijn bed neer en herinner me niets meer van de verder geruisloze nacht die te kort uitviel. Stipt om half vijf in de morgen vond de hele familie het nodig de keuken te bemannen. Het gerommel en gekletter van potten pannen deed mijn hersenpan geen deugd. Daarenboven waaide een verschrikkelijk irritante geur over het tussenschot tot aan mijn neusvleugels en namen het laatste restje zin in een ontbijt voorgoed weg. De aanval op de rest van zintuigen werd verder gezet tot in het extreme toen een kwartier later de hele stad dreunde onder de atonisch gezongen gebeden van de plaatselijke islamitische voorzanger.

 

Ik vluchtte zo snel mogelijk de straat op en constateerde wonder boven wonder dat het niet meer regende.

 

Maar Mr. Perera en zijn hotel vergeet ik toch nooit meer

 

 

 

 

De toorn van Chac-Mool

 

 

 

Slapen in een hutje. Je moet het eens doen in je leven, nietwaar. Het kustplaatsje Tulum op het Mexicaanse schiereiland Yucatan was de laatste halte van onze drie weken durende en uitputtende Maya-route.

Qua hotels hadden Jaak en ik het tot nu toe goed getroffen. Basic, dus goedkoop maar naar onze mannelijke normen behoorlijk proper. Maar ik mocht het vel van de beer niet verkopen voor hij geschoten was. O ja, over dieren gesproken. Alleen die externe factoren hadden her en der een niet onbelangrijke rol vervuld in onze nachtrust. Zo waren er bijvoorbeeld de meute huilende, jankende en loopse honden die ons een hele nacht in Copan hebben wakker gehouden. Daarentegen was het indrukwekkend hoe het machtige geluid van de brulapen uit de jungle van Palenque ons ’s morgens wakker maakte. Van een lieftalliger soort zijn de kolibries die van zonsopgang tot zonsondergang de prachtige bloemen naast onze deur kwamen bestuiven. Die mooie beestjes passen niet echt in dit verhaal maar ik kan het toch niet laten mijn bewondering voor hun fladderende zweefkunst te vermelden. Aan de steeds maar aangroeiende en venijnige muggenpopulatie wil ik zelfs geen woorden meer vuil maken. Die horen er bij als gaten bij Emmenthal.

In Tulum hoefden we waarschijnlijk niets te vrezen van beesten tenzij overvliegende pelikanen ons dak zouden opzoeken om een onzachte noodlanding te maken. Die kans was klein bij die slimme, weinig elegante maar toch imponerende laagvliegers. Ook de tot vijftig centimeter lange iguanen zijn niet echt te vrezen omdat ze, ondanks hun afschuwelijke uiterlijk, zo lui zijn als wat.

Om te slapen wilden we wel eens iets anders dan een traditioneel, conventioneel hotel en vonden onze gading in een domein met de veelbelovende naam Santa Fé Resort. Een Club-Medachtige naam. In een schitterende, postkaartachtige locatie zagen we een dertigtal huisjes op het strand. Rieten stulpjes op het strand tussen de palmbomen, ver genoeg van elkaar om privacy te hebben en allemaal mét zicht op ze, of liever de Caribische Oceaan. Toen de prijs ook nog meeviel, hapten we snel toe. Het was pas kort na de middag maar ik verheugde me er nu al op morgen in alle vroegte een frisse duik in het zilte water te kunnen nemen.

Het hutje was rond, gemaakt uit bamboe en met een conisch dak van banane- of kokosbladeren. Ik heb me al dikwijls het verschil tussen de twee soorten dakbedekking laten uitleggen maar het wil er niet in blijven. In het midden van die ruimte met een diameter van maximaal vier meter stond een bamboe tweepersoonsbed van, gelukkig maar, normale afmetingen. Verder nog twee stoelen, een tafeltje om mijn dagboek bij te werken en een spiegel om je ’s morgens heel abrupt op je leeftijd te attenderen. Omdat alles losjes in het zand stond was labiel het adjectief dat samen met primitief van toepassing was.

Wijzelf zijn heel wat stabieler, helemaal geen veeleisende mensen en zoeken meestal doodmoe van onze dagbelevenissen, nog ergens wel een rustige plaats om een slaapmutsje te drinken. Met het beste slaapmiddel ter wereld zou het dus geen problemen mogen opleveren om te kunnen slapen.

In ons Resort was het restaurant tot onze grote verbazing gesloten zodat we maar nextdoor gingen eten. Bij Don Armando, een vergelijkbaar domein maar van iets hogere prijsklasse, wilden we onze magen laten verwennen en ten minste één glas te drinken. Waarschijnlijk bestellen we seffens nog eens ‘dos mas’. Zoveel Spaans hadden we toch al wel geleerd in die drie weken dat we twee Maeskes konden vragen. We hadden nog maar pas van onze aperitief genipt toen het hoofdgerecht er al aan kwam. Zo snel had ik de Mexicanen nog nooit zien werken. Maar ze zullen wel hun redenen hebben zodat we ons eten zo snel als kon binnenslokten en nog voor onze laatste hap aan het enige tafeltje in het hele restaurant zaten. Alles werd opzij gezet om plaats te maken voor een enorme dansvloer. Het etablissement veranderde in een oogwenk in een veredelde maar kitscherige discotent. Niet een plaatselijk mariachibandje zoals we verwacht hadden maar loeiharde commerciële Westerse disco uit de jaren tachtig was ons lot. We consumeerden nog een digestiefje terwijl we ons vergaapten aan de bloedmooie deernes in spannende niets verhullende truitjes die met hun welgevormde onderlijven tegen elkaar stonden aan te schuren. Ik moest regelmatig slikken bij zoveel moois dat de natuur heeft geschapen dat mijn glas sneller leeg was dan normaal. Het is goed nog eens in ’t eigen hert te kijken voor het slapengaan en deze introspectie leverde de toestemming op van mijn alter ego er nog eentje te nuttigen. Dan werd de door mij verfoeide disco met veel te veel decibels groter dan mijn inlevingsvermogen in de techniek van het dansen zodat we het maar voor bekeken hielden.

We zochten in het halfdonker onze weg naar Caban Numero Diez en vleiden ons neer op de niet al te harde matras. Met een licht lakentje op mijn lijf sliep ik al vlug de slaap der gelukzaligen. Dromen zijn bedrog en inderdaad, terwijl ik mijn droom heerlijk aan het zwemmen was in de Oceaan, schoot ik plotseling wakker. Nat was ik maar het was geen zeewater. Een verschrikkelijke wind- en regenvlaag had een gat geslagen in ons dak waardoor water binnensijpelde. De bananenbladeren waren blijkbaar niet waterproof genoeg zodat ik een gratis maar ongevraagde douche kreeg. Ik maakte Jaak wakker en met vereende krachten sleepten we het bed door het mulle zand naar de andere kant van het hutje. Een half uur later kregen we hetzelfde probleem maar nu aan de andere kant. Juist, ja, de kant waar ons bed nu stond. Wanhopig en moe sleurden we het bed naar de laatste droge plek van ons ‘hotel’ maar moesten daarvoor tafel en stoelen verhuizen. We waren ondertussen goed wakker en maakten van de gelegenheid gebruik om, zaklamp in de hand, ons vlug eventjes buiten te wagen. Het ingenomen vocht moesten we nog teruggeven aan Moeder Natuur.

De hele reis al hadden we gelachen met een verschrikkelijk lelijk beeld van een Maya-god. Die Chac-Mool, regengod, werd voor ons het symbool van al wat lelijk was en dook geregeld in onze conversaties op. En nooit kwam hij er goed uit. Nu verging ons het lachen en kwam de toorn van de eeuwenoude regengod over ons neer. Moge ik nooit meer, lachen met een God, Maya of andere.

Lachen met een regengod is spelen met vuur.

 

 

 

Van het kastje naar de muur

 

 

 

 

 

Palmyra herbergt een van de mooiste ruïnes ter wereld en ligt in een oerprimitief socialistisch land. We verwachtten niet veel van de accommodatie in Syrië maar dit oord zou toch door het aantrekken van veel buitenlandse toeristen wel wat beters moeten te bieden hebben dan wat we tot nu toe gevonden hadden, dachten we. Jaak en ik waren redelijk laat aangekomen, dooreengeschud in een bus die zo gammel was dat hij bij ons al twintig keer zou afgekeurd geweest zijn in de Automobielkeuring. Zelfs de stickers bleven niet hangen terwijl hij aan het rijden was. We waren geradbraakt door de rit in de woestijn en wilden alleen maar vlug een heerlijke frisse douche. Het eerste hotel dat ons hygiënisch en financieel aanstond doken we binnen. Ons hele arsenaal aan onderhandelingstechnieken hadden we bovengehaald om tot die fatsoenlijke prijs te komen. Het was het gewone verhaal geworden van heen en weer gepraat, van bieden en tegenbieden, van dreigen met weggaan en effectief weggaan. Natuurlijk roepen ze je terug en werden we het glimlachend eens. Het is trouwens voor beide partijen een spelletje maar wel soms vermoeiend.

Ik had veel shampoo nodig om mijn vuile en stinkende lijf schoon te schuren. We sloegen een wasje en improviseerden een wasdraad.

Het was ondertussen al aan het donkeren en we wilden nog juist de zonsondergang tussen de ruïnes bewonderen. De zon zakt daar in de woestijn zo rap dat je ze met de videocamera bij wijze van spreken niet kunt volgen.

Toen we na het eten om kwart voor tien terug op de kamer waren was onze was droog maar kwam het onverwachte maar onvermijdelijke slechte nieuws. Alles was al te goed verlopen, tot nu toe. Kon niet blijven duren. We moesten verkassen van hotel. De broer van de broer van de broer van de eigenaar die ons de kamer had gegeven had zogezegd de boekhouding niet goed bijgehouden. De kamer was al toegezegd aan iemand anders.

You don’t mind moving to another hotel?”, was de vraag.

Yes, we do. I am tired and want to go to bed and get some sleep!”, volgde mijn kort maar bondig antwoord.

Ik wou eerst voet bij stuk houden maar ik besloot na nogmaals zijn argumenten aanhoord te hebben (my brother si en my brother la) dat we het er niet voor over hadden om de oorzaak te zijn van een Syrisch Kaïn en Abelverhaal. Bijbelse histories interesseren me niet in het minst.

We gingen mee met de ene broer en belandden in hotel ‘Päal Shmen’ en mochten toch eerst gaan kijken of het aan onze smaak beantwoordde. Het was wel van iets mindere kwaliteit en de prijs die we al betaald hadden niet echt waard maar het kon ermee door voor één nacht. Daarenboven werd het toch al te laat om ons geld terug te eisen (zou moeilijk worden) en iets anders te gaan zoeken. Net als altijd en overal deed een koude douche verschrikkelijk veel deugd. Ik volbracht nog een paar dagelijkse bezigheden (batterijen opladen, dagboek invullen…) en viel bijna in slaap. Net op tijd dacht ik er aan dat ik al een paar dagen mijn vriendin niet meer had gebeld. Door het uurverschil met België zou dit wel een goed tijdstip kunnen zijn. Navraag aan de receptie leerde me dat ik in ons hotel niet kon bellen, wel bij de buren… Goed, daar ken ik mijn weg. Samen met de broer van ging ik naar zijn broer om te constateren dat ik in de volgende aflevering van deze soap uit het Midden-Oosten was beland.

Jawel, er stond een telefoon, zo’n zwart bakelieten geval met een hoorn om een boer mee van zijn paard te slaan maar ik moest de stekker uit de contactdoos halen en mocht het meenemen naar ons hotel, het hotel van de broer van…De ene heeft een toestel, de andere heeft een betaald abonnement. Zo zijn broers nu eenmaal. Ik heb voor de tweede maal die dag serieus moeten afdingen want het lid van de plaatselijke mafiaclan vroeg niet minder dan omgerekend 450 BEF voor een minuutje bellen. Ik kon er dertig procent van afdingen en was blij dat ik het gedaan had. De verheugde stem van Zij Die Al Vier Dagen Zonder Nieuws Zat was onbetaalbaar. We verzekerden elkaar wederzijds van onze trouw en liefde en dat was het.

Eindelijk kon ik gaan slapen maar niet vooraleer ik op de terugweg een colablikje had meegegraaid uit een verkoopstandje dat buiten was blijven staan. In Kortrijk heb ik een vriend die tot de grootste verzamelaars van colablikjes in Europa behoort. Hij had me verzekerd dat ik er in Syrië geen zou vinden omdat Pepsi daar al vijf jaar de concurrentieslag had gewonnen en het monopolie had. Het blikje dat ik in de vooravond had zien blinken was echter een authentiek Syrisch colablikje en moest er dus al meer dan vijf jaar staan. Gevuld met zand om niet weg te waaien en een beetje afgebleekt door de zon zag het er nog presentabel uit. Het toekomstige pronkstuk uit de collectie van mijn vriend was op weg naar mijn rugzak.

Mijn nachtrust had ik nu wel dubbel en dik verdiend en ondanks de bewogen avond en nacht stond ik dankzij mijn legendarisch recuperatievermogen tegen zes uur al aan de receptie om te kijken of er koffie voor Jaak te krijgen was. De uitbater (of zijn broer) lag te slapen en te snurken op zijn divan en hoorde me niet. Ik zag een koelkast en een vlugge blik erin leerde me dat er fris, gebotteld water naar mij lag te lachen. Ik had een verschrikkelijke ochtenddorst en heb eerst stilletjes maar vervolgens een heel stuk luider gefluisterd dat ik een fles wilde kopen. De brave man had zijn slaap nodig en wilde niet wakker worden. Ik fluisterde ook niet zo luid dat hij zou schrikken en boos worden op mij. Dus nam ik maar heel stilletjes een fles water en ben ik er zonder betalen van onder gemuisd. Ik was natuurlijk van plan om later te betalen en wilde niet profiteren van het feit dat ze ons gisterenavond hadden laten verkassen. Nee, natuurlijk had ik geen wraak- of revanchegevoelens. Zo zit ik niet in elkaar.

 

Het water smaakte wel dubbel zo goed.

 

 

 

Een nacht bij de bedoeïenen

 

 

 

 

 

Nee, ik heb niet meegedaan aan het gelijknamige actiefeuilleton op TV enkel jaren geleden. En ja, Jaak en ik waren de makers van het programma voor geweest en hadden al in Wadi Rum, de indrukwekkende Jordaanse woestijn overnacht. Niet dat we pioniers waren, dat werd vlug duidelijk.

De keuze waar we voor stonden in het dorpje Wadi Rum, hoofdkwartier van de uiterst kleurrijke politieagenten op hun kamelen, leverde geen probleem op. De opties waren: een tweedaagse tocht door de woestijn overnachten in een poepsjieke lodge of een even lange tocht met overnachting in een tent bij de plaatselijke nomaden. Je kon ook nog kiezen voor een dagtrip maar dat leek ons niet genoeg.

Onze gids werd het gidsen al snel beu en leverde ons tegen half zes af bij het kamp. Volgens hem zouden we daar getuige zijn van de ongetwijfeld meest fantastische zonsondergang die we ons maar konden voorstellen. Jaak hield zijn fototoestel in aanslag, ik hield de videocamera klaar om dit onvergetelijke moment voor het nageslacht vast te leggen. Soms gaat de zon snel onder (ik heb de zon zien zakken in de zee), in Wadi Rum ging ze héél traag onder. Wilde ze misschien niet ondergaan of wilde ze met mijn voeten spelen? We zouden pas na zonsondergang mogen eten. Ondertussen zaten we ons daar, scheel van de honger, echt te vervelen en te wachten op het moment dat we aan de lokale feestmaaltijd zouden mogen aanzitten. We hadden de hele dag overleefd op een dieet van zandkoekjes en water. Je moet je aanpassen aan je omgeving nietwaar.

In het donker was het nog een hele tijd wachten op twee Amerikanen. Deze exemplaren van een ras dat ik uit ondervinding intellectueel niet al te hoog inschat, hadden weer alle waarschuwingen in de wind geslagen en waren er op eigen houtje op uitgetrokken. Niet gewoon eventjes de weg kwijt zoals ik al reis bijna dagelijks voorheb. Nee, verdwaald waren ze, dat was het woord. Overmoedig, zelfvoldaan en altijd alles beter wetend. Twee jeeps werden ingezet om met veel getoeter en de verstralers op de zoektocht te beginnen. Ik zou het niet erg gevonden hebben indien ze een nachtje in de woestijn hadden moeten doorbrengen, zonder het minste comfort. Dat zou hun verdiende loon zijn.

De overvriendelijke Jordaniërs bleven zoeken en wij bleven wachten, op het randje van een fata morgana door de honger. Ik kreeg waanbeelden waarin mijn moeders stoofvlees met frieten – de beste ter wereld – steeds weer opdook. Uiteindelijk kwamen de twee luid lachend en breed gesticulerend in het kamp aan. Zonder verontschuldigingen. Integendeel, ze leken zelfs trots op hun verdwaalprestatie. Ze zouden van mij gvd, geen eten krijgen.

Onze voor de rest gezellige bende kon dan eindelijk aan tafel. Nou ja, aan tapijt. In kleermakerszit of liggend probeerden we een half stukje doorbakken kip, wat rijst en een smakeloze yoghurt door onze keel te krijgen. Wat we kregen wettigde de redelijk hoog aangerekende prijs niet en we bleven op onze honger zitten. We vulden onze maag en onze blaas met de potten thee die Fernando voor ons bleef brouwen. Nadat het eten afgeruimd werd haalden de Jordaniërs hun muziekinstrumenten uit (voornamelijk uds en tabla’s) en begonnen ze te musiceren. We mochten, néé moesten meezingen,. Onze uitspraak was wel niet je dat maar het enthousiasme maakte veel goed. De vrouwen werden door de geile woestijnbewoners ten dans uitgenodigd en slaagden er in een party te bouwen. Mijn oogleden werden zwaarder naarmate de Arabieren hun vocale talenten luider en luider ten gehore brachten. De aanstekelijke en echt mooie muziek begon onze Westerse oren op den duur wel te vervelen zodat deze overweging (de verveling dus) ook meespeelde in onze beslissing om vroeg te gaan slapen. Eén per één zochten onze nachtgenoten hun slaapzak op. Ik was natuurlijk weer de enige die onmiddellijk bij aankomst niet voldoende slaapmateriaal bijeengeraapt had zodat ik overbleef met een ultradunne slaapzak en zonder extra warm deken. Ik was er toch nog gerust in. Het was nog altijd behoorlijk warm en ik zou het wel niet koud krijgen, dacht ik.

De overnachtingplaats was een lange en grote, rechthoekige tent waarvan één zijde volledig open was en de andere zeilen op een meter van de grond stopten. Op dat moment gaf het een verfrissend gevoel maar dat zou met het verstrijken van de uren veranderen.

Een extra externe factor zorgde ervoor dat mijn nachtrust niet was zoals hij het hoorde te zijn. De Duister die naast mij lag had piercings op al zijn lichaamsdelen, snurkte van zijn heimat weg. Lag het aan zijn neusijzers of aan zijn gestel, ik weet het niet maar mij maakte hij het slapen onmogelijk. Een nachtelijke theeplasbeurt en een sigaretje werkten enigszins ontspannend zodat ik toch nog wel enkele uurtjes heb kunnen pitten Ik werd wakker omdat de zeilen in de was gekrompen waren en de te frisse morgenwind tot bij mij lieten komen

’s Morgens om half zes kon er weer een extra lange dag beginnen. De wolven waarvoor de gids ons gewaarschuwd had hadden we niet gezien, noch gehoord.

 

Og hoe onze held zich misschien wel een beetje Lawrence of Arabia waant maar tocg geen Tarzan

 

 

 

Een nacht onder duizend sterren

 

 

 

 

 

Betalen om buiten te slapen dat doe je toch niet. Jawel, in Mali doe je dat wel en met veel plezier. Op onze vierdaagse wandeltocht door het Pays Dogon sliepen we allemaal onder de blote hemel. De temperaturen tijdens de dag blijven ’s nachts in de lemen hutten hangen zodat er van verkoeling geen sprake is en door het alomtegenwoordige stof is ademen een helse opdracht. Ten tweede is het boven op het dak veel leuker, veel authentieker. En bovendien zie je de hemel. Verdenk me nu niet van religieuze ideeën; die heb ik in de verste verte niet, om het even waar ik me ook bevind.

Ja, boven slapen. Al goed en wel maar eerst moet je boven geraken. De woningen van de Dogonmensen zijn rechthoekige in leem opgetrokken constructies en hebben een plat dak. Een rechtopstaand boordje van een dertigtal centimeter hoog moet ervoor zorgen dat je ’s nachts niet wegspoelt of wegwaait. In de muur zijn op onregelmatige afstanden openingen gemaakt om het teveel aan regen te laten wegspoelen.

Ja, we zijn nu nog niet boven. Je moet je behelpen met een geïmproviseerde ladder. Uit de tak van een baobabboom houwen de Dogon een ladder die in twee punten uitloopt. Vergelijk het een beetje met een wichelroede. De treden zijn perfect gesculptureerde voorbeelden van primitieve kunst. De mooist versierde exemplaren worden gebruikt voor de verblijfsplaatsen van de opperhoofden of speciaal gefabriceerd voor de toeristen. De minder mooie (of mislukte) stuks; waarschijnlijk gemaakt door beginnelingen in het vak, worden tegen de huizen geplaatst en dienen dus effectief als trap. Zelfs die stukken boom zijn meestal nog als kunstwerk te catalogiseren. Maar toch niet erg handig of veilig om naar boven te klimmen met een rugzak op je rug.

Eénmaal boven komt het volgende probleem de kop opsteken. Je krijgt alleen een rieten bed dat eigenlijk te hard is om op te liggen of een plastieken matrasje, dat nog harder is. Daarenboven is die laatste soort zo licht dat je er ieder steentje door voelt. Comfortabel slapen is er niet bij als je niets meegebracht hebt van thuis.

Ook steekt er gewoonlijk rond een uur of drie in de morgen een ferme bries op waardoor de temperatuur met behoorlijk veel graden op een korte tijd zakt. Het dilemma bestaat er uit hoe je best in slaap probeert te geraken. Als je te warm ingeduffeld begint, geraakt je niet in slaap. Begin je te licht gekleed, dan word je ’s nachts gegarandeerd wakker.

Uiteindelijk ben je dan al drie keer wakker geworden, heb je een extrapull aangetrokken en heb je het beste plekje uitgezocht om uit de wind te liggen. Lukt het je dan om al was het maar twee uurtjes door te slapen dan begint de dag voor de beperkte veestapel van de Dogon. Misschien omdat die zo beperkt is dat hij zich moet laten horen. En ook, met hoe minder ze blijken te zijn, hoe meer lawaai ze maken. Vooral de ezels maken ‘s morgens een hels kabaal waardoor ik me schaam Kuurnenaar te zijn en geen waardige drager van het….

Eenmaal wakker wordt het dus stilaan tijd om aan de drang van Moeder Natuur te voldoen en een poging te doen om zonder kleerscheuren en andere lichamelijke resultaten de levensgevaarlijke trappen in het donker af te dalen. De talrijke liters vocht die de Dogon je ‘s avonds proberen te slijten vinden hun uitweg naar de bron. Sanitaire stop of sanitaire afstap.

Als je het dan nog ziet zitten, ga dan terug naar boven en doe waarvoor je eigenlijk naar dit authentieke land gekomen bent. Lig klaarwakker op je rug en geniet van de schitterende hemel. Vrij van licht- en luchtvervuiling. Daarom doe je het. Los van alle nadelen en ongemakken blijkt het toch nog een absoluut fascinerende ervaring.

Je slaapt onder een hemel van duizend sterren. Een met de natuur. Dit beeld kan niemand je nog ooit afpakken.

 

Of hoe Chris blij was dat hij niet al te veel sliep en genoot van sterren, hoewel hij er zelf al een was…

 

 

 

Beddenhistories in Egypte

 

 

 

 

 

Het werd een lange nacht waarbij sommigen beter sliepen dan de anderen. Maar moe waren we allemaal toen we 's morgens om zeven uur aankwamen in Luxor. Voor dag en dauw. Op het terras van het mij bekende El Husein (restaurant waar ik vroeger al een paar keer gegeten had) dronken we een koffie (zie foto)om klaarwakker te worden. Ik liet mijn vier lievelingen zitten en ging alleen op stap - zonder rugzak - om een hotel te zoeken. Hotel Nefertiti aan de overkant van de straat was het eerste dat ik binnenging (samen met een tout) maar daar hadden ze geen kamers die groot genoeg waren voor ons allemaal. Omdat we van plan waren ongeveer een week in Luxor rond te hangen wilden we wel allemaal samen zijn en had ik geen haast om de eerste de beste kamer te nemen.

Hotel Venus, het tweede dat ik bekeek, had diverse troeven. Een gezellige bar mét tafelvoetbal en Amerikaanse biljart voor de kinderen en een kamer waarin al vier bedden stonden. Ze zagen er geen graten in om nog een extra onderstel en bijhorende matras van op het dak naar beneden te sleuren en wilden de kamer laten voor 50 Eg. Ok voor mij en ik ging de rest van het gezelschap halen om ook hun zegen te krijgen.
Toen we op de kamer aankwamen, hadden ze nog geen bed bijgezet. Dat kwam nog wel, zeiden ze. Eerst konden we ons wat opfrissen van de nachtelijke busreis die ons alles bijeengenomen was, toch goed bevallen was. Daarna kregen we een welkomstdrink in de bar terwijl ze zouden zorgen voor het vijfde bed en konden wij de nodige administratieve formaliteiten vervullen. De vijfmaal thee smaakte en de gasten konden al eens de biljart verkennen. Voor we gingen eten wilden we toch nog eens passeren aan onze kamer om te zien of het ons beloofde vijfde bed nu gearriveerd was. Nee dus, veel loze woorden … Ik eiste dat het dadelijk zou gearrangeerd zijn terwijl wij erbij stonden en ja, ze begonnen er aan. Ze haalden een extrasmal bed ergens vandaan, legden daar een matras op die langs de beide zijden twintig centimeter uitstak.
Op mijn aanmerkingen dat die matras heel de nacht door zou kantelen als mijn dochter zich omdraaide, antwoordden ze met een uitgestreken gezicht dat dit een heel goed bed was.
Ik kon het niet meer aanzien en liet Ilse de proef op de som nemen. Na nog geen tien seconden rolde ze bijna met bed en al om. Dan geloofden ze ons en twee minuten daarna stond er een normaal bed. Oef, eindelijk.

In Hotel Memnon gingen we allemaal samen naar het vierde verdiep: prachtige kamer maar met slechts vier bedden. 'Dat komt dadelijk in orde…' Waar hadden we dat nog gehoord.
Aan de receptie op het eerste kregen we een gratis drankje (fanta, tea, min water), drong ik nogmaals aan bij de vriendelijke maar autoritaire Mr. Ashraf (de baas) en geraakte het vijfde bed toch op de kamer.

We gingen naar onze kamer, maakten onze rugzakken en gingen supervroeg slapenwant we moesten rond middernacht weer opstaan en … ontbijten - het was immers inbegrepen in de prijs. Ik had (uitzonderlijk) mijn wekker niet gehoord en Katrien en de kindjes kwamen elk om beurt kloppen - uiteindelijk zelfs met de haarborstel - om me wakker te krijgen. Ik heb een gerust geweten en slaap overal door, weet je. Tenslotte zijn we er in geslaagd om tijdig buiten te geraken en redelijk vlug een taxi aan te klampen. We arriveerden rond tien uur in de luchthaven.